Integraal interview Rudy Van De Voorde

Ik heb meer spijt dat het gedaan is dan dat ik het gedaan heb

Rudy Van De Voorde,
VOOrmalig directeur-generaal penitentiaire inrichtingen

Interview door Kristel Beyens, gewoon hoogleraar aan de vakgroep Criminologie, onderzoeksgroep Crime & Society (CRiS), onderzoekslijn Penality & Society, Vrije Universiteit Brussel.

Eind februari 2024 ging Rudy Van De Voorde op zijn 65e met pensioen, na een rijk gevulde loopbaan in het gevangeniswezen, waarvan hij de laatste vijf jaar en 4 maanden actief was als directeur-generaal (DG). Hij begon als psychiatrisch verpleegkundige, in een opname- en observatieafdeling van een ziekenhuis, waar hij veel profielen van patiënten zag die hij later ook in de gevangenis zou ontmoeten, maar dan in een ander statuut. In de jaren tachtig studeerde Rudy Van De Voorde criminologie als werkstudent aan de VUB en dat bracht hem naar het gevangeniswezen, waar hij begin jaren negentig startte als gevangenisdirecteur in de gevangenis van Sint Gillis. Van daaruit groeide hij door naar andere functies, zoals assessor van de Commissie voor Voorwaardelijke Invrijheidstelling, personeelsdirecteur op het hoofdbestuur, adviseur op het kabinet van minister van Justitie Koen Geens, om vervolgens de laatste stap te zetten als directeur-generaal van het directoraat-generaal penitentiaire inrichtingen (DG EPI).

Onderstaande tekst is de neerslag van een vier uur durend interview, waar Rudy met heel veel inzicht, passie en engagement vertelt over de verschillende fasen in zijn loopbaan, de keuzes die hij maakte, de uitdagingen die hij onverdroten telkens opnieuw aanging binnen een veranderende penologisch-juridische en politieke context. Dit interview schetst het persoonlijke verhaal van iemand die zich jaren gepassioneerd heeft ingezet voor het gevangeniswezen, maar geeft ook belangrijke inzichten mee in de evolutie die het Belgische gevangeniswezen doormaakte de afgelopen decennia. Voor mij is Rudy Van De Voorde hét voorbeeld van de ‘civil servant’, in de letterlijke betekenis van het woord, nl. iemand die zich ten dienste stelt en handelt in het belang van de overheid, in casu de mensen in detentie én het personeel. Dit artikel neemt de lezer mee op een reis doorheen meer dan dertig jaar penitentiaire politiek, personeelsbeleid en -management, de rol van de vakbonden en de impact van de stakingen, en de ontwikkeling van de rechtspositionele positie van gedetineerden op het leven in de gevangenis. Het is een pleidooi voor een reductionistische penitentiaire politiek en een managerieel geïnspireerd personeelsbeleid.

Kristel: Laat ons beginnen bij de start. Uit vroegere gesprekken onthield ik dat je steeds verwees naar het belang van het feit dat je psychiatrisch verpleegkundige bent en hoe invloedrijk deze visie en inzichten zijn geweest voor je latere werk in het gevangeniswezen.

Rudy: Inderdaad. Ik werd toen al geconfronteerd met de Brusselse randstadproblematiek, alcohol en drugs en collocatie. Ik realiseerde me later hoe die gedwongen opnames in de psychiatrie gelinkt waren aan de persoon van de parketmagistraat die de beslissing nam, nl. richting gevangenis of richting ziekenhuis, en dat de visie van een magistraat belangrijk is in het parcours dat iemand kan afleggen. Ik vraag me trouwens af in welke mate de explosie van de interneringsbeslissingen in Vlaanderen, voornamelijk in Oost-Vlaanderen, vandaag ook niet gekoppeld is aan de persoon van de rechter die daar over beslist. Misschien is de stijging van interneringen op dit moment wel een negatieve uiting van een positieve benadering, namelijk dat magistraten die meer zorggericht dan strafgericht zijn eerder tot een internering overgaan dan tot een klassieke hechtenis. Dat is een hypothese die eens zou moeten onderzocht worden.

Het psychisch lijden in alle variëteiten van depressies tot psychotische en andere aandoeningen, is trouwens sterk toegenomen in onze samenleving. En in die zin zal een detentie, of het juridische of strafparcours van mensen daar ook wel aan gelinkt zijn. Maar gelet op de geografische explosie in Oost-Vlaanderen vraag ik me af of het gewicht niet eerder ligt in het besluitvormingsproces. Het feit of men iemand wel of niet interneert, heeft ook met andere aspecten te maken dan enkel met het feit of iemand al dan niet psychisch gestoord is. Dat was bijvoorbeeld heel opvallend in het proces De Gelder. Er was toen een heel zware polemiek tussen de visie of die man gek was en moest geïnterneerd worden of dat hij heel bewust zou gekozen hebben om dat misdrijf te plegen. Het is een interessante wending dat eens dat de klassieke gevangenisstraf goed en wel opgestart was, er uiteindelijk toch nog een interneringsmaatregel gevolgd is. Het is misschien wel een voorbeeld van hoe andere magistraten in weliswaar een andere fase van de strafbedeling op basis van dezelfde profielen toch tot andere conclusies komen.

Kristel: Het zou ook kunnen zijn dat door het gevangenisverblijf allerlei psychiatrische problematieken naar boven zijn gekomen, dat deze als het ware uitgelokt zijn als vorm van detentieschade door de omstandigheden in de gevangenis.

Rudy: Het is niet uit te sluiten dat De Gelder inderdaad zijn attitude en zijn voorkomen, in de context van het gerechtelijk onderzoek, waar natuurlijk een bepaald belang voorop staat, heeft aangepast. Eens dat men dan in de strafuitvoering zit en men met al die factoren geen rekening meer moet houden dat hij dan misschien meer zichzelf kon zijn.

Toen ik in het ziekenhuis werkte volgde ik de opleiding criminologie als werkstudent. Dat was niet zozeer omdat ik was aangetrokken tot alles wat met strafrecht of de strafrechtketen te maken had, maar omdat ik vond dat ik te weinig kennis had van psychologie, psychiatrie, psychopathologie, sociologie. Ik heb dan op aanraden van Kristine Kloeck, die toen docent was op de VUB, een stage gedaan op de Dienst Individuele Gevallen, waar ik als stagiair adviezen rond VI moest schrijven. Toen moest je nog criminoloog zijn om gevangenisdirecteur te worden. Ik heb aan dat examen deelgenomen en ben in 1992 gevangenisdirecteur derde klasse in Sint-Gillis geworden.

Kristel: Wat vind je trouwens van het feit dat men de job van gevangenisdirecteur heeft opengebroken en dat niet alleen criminologen hiervoor kunnen solliciteren?

Rudy: Het heeft consequenties, inderdaad. Die generatie in mijn tijd ging eerder in de gevangenis werken vanuit de idee dat ze een soort pseudo-hulpverleners waren. We waren erg regimegericht en minder op management. Vandaag is er een grotere diversiteit van diploma’s. De consequentie is dat men veel mensen binnenkrijgt die attaché en ook later directeur worden, die nooit enige penologische opleiding hebben gehad. Er is geïnvesteerd in het uitwerken van een basisopleidingspakket, maar een gestructureerde manier om directeurs bij te scholen over de evolutie van penologische visies is er nooit echt geweest. Zelfs tijdens de hoogdagen van de restorative justice is daar relatief weinig in geïnvesteerd.

Ervaringen als directeur in Sint-Gillis

Kristel: Terug naar je job als directeur van Sint Gillis.

Rudy: Ik ben daar begonnen als adjunct derde klas met de beroemde en beruchte Jef Van Wingh als interessante leermeester. De eerste maand zat ik op de griffie, want dat is de basiskennis die je moet hebben als directeur. De directeur is de supergriffier: wie komt binnen en wie mag vertrekken? Vanuit die startpositie leer je vervolgens andere domeinen kennen, maar niets over economisch beheer en professioneel personeelsbeheer, want dat bestond nauwelijks en was een organisch gegeven dat werd beheerd door een hoofdbewaarder. Dat liep allemaal volgens geplogenheden die intussen decennia oud waren en beperkte zich tot het beheer van de dienst. Ik ben toen afgestapt van een centraal gestuurde groep en heb een personeelsbeheer geïntroduceerd in termen van personeelsleden die in equipes met specifieke profielen van gedetineerden werken. Ik heb toen een apart team opgericht voor de minderjarigen die toen nog in de gevangenis zaten. Ik heb me toen al heel veel met personeelsbeheer bezighouden, vanuit de idee van dat je geen goed detentiebeheer ontwikkelt zonder een goed personeelsbeheer. We hebben een heel interessante en aangename ervaring gehad en geleerd dat door het betrekken van extern personeel en multidisciplinair werken het absenteïsme met 60 tot 70% kon worden terug gedrongen. Dat was nog voor de echte staatshervorming, maar het was toch logisch dat we ook mensen vanuit de gemeenschappen betrokken. We hebben regelmatig multidisciplinaire teamvergaderingen georganiseerd, waar mensen vanuit de OBE’s (Observatie- en BehandelingsEenheden; de voorlopers van de PSD’s) en zelfs iemand van de griffie bij zat. We zagen dat dat een heel rustgevend effect had op de sfeer in de gevangenis en dat er heel veel inspiratie was om nieuwe activiteiten te organiseren vanuit de kant van personeel én vanuit de gedetineerden. Toen ik in Sint-Gillis begon was er één culturele activiteit per jaar, toen ik in 1998 vertrok hadden we 23 verschillende activiteiten.

De penitentiair beambten die daar vroeger werkten, zijn daar tot op vandaag unisono erg positief over. Daar zat een stuk impliciete delegatie in naar de sectiebeambten op vlak van sanctioneren of het reageren op bepaald regeloverschrijdend gedrag. We zaten toen nog in een andere juridische context, want was voor de Basiswet. Maar het werkte. Je zou dat nu niet meer kunnen doen uiteraard, omdat dat in strijd zou zijn met de wetgeving en omdat gans de relatie tussen gedetineerden en penitentiair beambten gebouwd was op het principe van geven en nemen. De Basiswet is niet gebaseerd op geven en nemen, en dat is één van de nadelen van de goeie kant van de medaille. Die rechtspositie is een goeie zaak, maar heeft op zich ook wel consequenties, nl. dat de regels en wetsartikelen het halen op de mensen, op de leefbaarheid, op de cultuur. Ja de regel is de regel, dat zie je ook in de wet op de interne rechtspositie. Met de juridisering heeft men ook de minder wenselijke effecten van een strafrechtelijke logica binnengehaald…

Over de uitholling van de functie van gevangenisdirecteurs: de macht van de vakbond en klachteninstanties

Kristel: Hoe zat het toen met de rol van de vakbonden?

Dat was anders, zeker in het begin. Er was ook heel veel weerstand, maar er was toch nog meer slagkracht bij de overheid om dingen te doen en te veranderen, en het personeel te laten ervaren dat anders beter kon zijn. En dat lukte. Ik heb toen ook de confrontatie moeten aangaan dat ze tegen mij zeiden: ‘als je dat gaat beslissen, dan gaan we buiten’. Ik zei dan: ‘dat is uw recht, en dan bel ik de politie – in die tijd was dat de rijkswacht – om het hier te laten overnemen’. In de huidige situatie zou ik dat niet meer zeggen als directeur. Dat is een globale evolutie in het gevangeniswezen. De autonomie van de penitentiaire administratie en van de directeurs om zaken te managen zoals ze menen dat ze dat moeten, met respect voor wetten en regels, is enorm uitgehold. Nu worden we voornamelijk geleefd door anderen en de beslissingen die anderen nemen.

Kristel: Hoe bedoel je?

Rudy: De beslissingen die we zelf nemen worden gebashed door klachteninstanties. De afhandeling van conflicten met gedetineerden in de context van geven en nemen is verlaten ten voordele van een pure rechtsconformiteit. Dat heeft de creativiteit wat gefnuikt en hiermee ook de inzet van de directeurs. Dat is de grootste uitlokkende factor van burn out bij directieleden, niet zozeer de werkdruk. Belangrijk is hoe creatief je mag zijn in je job en hoeveel autonomie je hebt. Er is enorm veel ingeboet op wat je meent te moeten doen met kennis van zaken. Dus de verhoudingen lagen toen in hun totaliteit anders. Alles werd beslist door de administratie en de minister, tot en met de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), dus de context was toen wel gans anders. Het sociaal overleg tot eind jaren negentig gebeurde exclusief in de relatie administratie – vakbonden. De kabinetten waren daar nooit bij betrokken. Dat is pas rond de eeuwwisseling veranderd, waardoor de input van een sociaal overleg meer en meer aspecten van politiek overleg heeft overgenomen.

Kristel: Hoe bedoel je?

Politiek overleg gaat over machtsverdeling. De conflicten die we hadden met de vakbond tot en met de jaren negentig gingen niet zozeer over macht, wel over legitieme of soms minder legitieme eisen, maar steeds binnen de contouren van de draagwijdte van het syndicaal statuut. Doordat je als directeur sterker stond kon je nieuwe dingen doen en laten ervaren door het personeel. Hier zie ik twee modellen. Het ene is gebaseerd op theoretisch indoctrinatie: ik heb een prachtig idee en ik denk dat dat gaat werken. Maar het uitvoerend personeel is niet geboeid door te conceptuele ideologische debatten. Het andere model is operationeel-pragmatisch zaken anders doen en te laten ervaren dat door het anders te doen het wel aangenamer is. Dan krijgt je soms heel snel een beweging. Spijtig genoeg is dit nog altijd niet op de schaal van EPI. Maar onze eerste generatie detentiebegeleiders bijvoorbeeld, en dat geldt nog meer in de detentiehuizen dan in Haren, hebben deels toch wel ervaren dat een andere manier van werken veel aangenamer en rustiger kan zijn. Niet rustiger in termen van minder doen, maar des te meer in termen van ambiance en cultuur. En zelfs in Haren, dat we hebben moeten opstarten met groeipijnen en kinderziektes, zag ik toch in de laatste fase van het overleg dat de lokale vakbondsvertegenwoordigers quasi de grootste medestanders van het concept geworden zijn. We moet mensen in een nieuwe situatie plaatsen om te laten ervaren. Dat is meer valoriserend werken dan als sleuteldrager in de klassieke gevangenissen. Maar het speelveld, de impact van de directeur op de vrijheid om te mogen experimenteren, is verschoven.

Evoluties in het gevangeniswezen: van cellulaire opsluiting via resocialisatie tot de huidige rechtspositionele benadering

Rudy: Ik zie drie grote tijdperken in het gevangeniswezen. Ik ben begonnen in de nadagen van wat je zou kunnen omschrijven als het morele tijdperk met de cellulaire opsluiting. Tot men inzag dat dat niet rendabel, niet productief en niet effectief was. Dan is men overgeschakeld naar het sociaal verweer model, of het resocialisatie-model. Maar dat is het toch ook niet geworden. Vervolgens is daar ergens die tussenstap geweest van de restorative justice. Dat was volgens mij een doodgeboren kind. Dat is nooit neergezet als een paradigma, maar iets dat gekoppeld was aan de herstelconsulenten. Die werden dan wel heel goed opgeleid, maar de directie en de rest niet. En dat lukte niet als de entente tussen de herstelconsulent en de directie en de rest niet ontstond. Dat werkte dus niet en die functies zijn dan ook verlaten.

En nu zijn we in de rechtspositionele fase terechtgekomen. Ik heb ongeveer twee derden van mijn carrière tijdens deze fase doorgebracht. Dat begon al in Sint-Gillis met de Oriëntatienota van Stefaan De Clerck, en de commissie Dupont die opgericht werd. Er werd nagedacht over de dubbele crisis, nl. de legitimiteitscrisis en de legaliteitscrisis waar we toen in leefden. Het project Dupont moest daar een antwoord op geven. Dat was een hele interessante en hoopvolle periode. Er kwam een denkproces op gang over de grenzen van de bewegingsruimte in de gevangenissen, over wat mag en wat niet. Dat was toen een echte overgangsperiode. De vraag naar een duidelijker kader om te kunnen werken met de gedetineerden was toen heel wijd verspreid.

Het is een hypothese en je kunt dat nooit niet bewijzen, maar moest de Basiswet er sneller gekomen zijn, dan zou het draagvlak onder het personeel vrij groot geweest zijn. Nu heeft de fase tussen de Oriëntatienota, de commissie Dupont en de wet tien jaar geduurd en dat was problematisch. Die wet is geland in een heel ongunstig tijdperk van overbevolking en personeelstekort, waardoor tegen dan het draagvlak voor die rechtspositie, die er wel was in het begin, bij heel veel mensen verloren was. Ook bij de invoering van de wet heeft men tactische blunders begaan denk ik. Men heeft het personeel voornamelijk proberen de wetten uit te leggen, bv. over de regels over de bezoekregeling, maar veel minder over de achterliggende filosofie en detentieschade. Het ganse beleid had hier meer moeten in investeren.

Kristel: Daarenboven is de inwerkingtreding van de Basiswet ook over een lange periode gespreid.

Rudy: Inderdaad, die wet is in werking getreden over tussen 2005 en 2019. We hebben onmiddellijk die artikelen in uitvoering gebracht waarvan we dachten dat ze niks kostten. Maar dat waren allemaal negatieve artikelen, zoals over het tuchtregime en het veiligheidsregime. Al de rest rond detentieplanning, kledij ook als nieuwe belangrijke factor qua cultuur in de gevangenis, is veel later gekomen, want men dacht dat men daar geen geld voor had. Ik heb daar heel uitgebreid debatten over gevoerd met mijn staf op centraal niveau toen ik DG was (vanaf 2018). Men dacht dat dat 300 sociaal assistenten en psychologen zou vragen. Zonder een begin van uitvoering heeft men daar mythische gewichten aan gegeven en heeft men zichzelf op dat moment vastgereden door de gedachte dat het ondoenbaar was. We hadden er toen wél moeten mee beginnen. In de wet staat letterlijk dat de detentieplannen moeten ontwikkeld worden binnen de grenzen van de mogelijkheden. Dus ergens gaf de wet zelf al aan dat we hier niet megalomaan moeten denken en dat we de detentieplannen moeten ontwikkelen met de middelen die we hebben. Ik vind het dus een gemiste kans dat we daar veel te lang mee gewacht hebben. Al heb ik een genuanceerde visie op detentieplanning as such, omdat de meeste mensen hun leven niet laten plannen, hè. Het detentieplan is uiteindelijk de voorloper van het reclasseringsplan, het moet een holistisch geheel vormen. Men heeft dus een boel beslissingen over positieve onderdelen van de wet niet genomen omdat men dacht dat men daar de kennis noch de middelen niet had. Ik denk dat men zich daar vergist heeft.

Van inrichtingshoofd naar de Commissies VI

Kristel: Ik neem je terug mee naar je periode in de gevangenis.

Rudy: Dat was een hele uitdagende periode. Er was ook nog de opstand tijdens mijn laatste jaren in Sint-Gillis en in 1998 was er de opstart van elektronisch toezicht (ET) met Ralf Bas, eerst alleen in Brussel, met spraakherkenning. Dat speelde zich toen af in een bureeltje in de gevangenis, tot ze daarna verhuisd zijn. Ik heb de eerste vijf, zes, zeven circulaires nog meegeschreven. In de periode in Sint-Gillis werden ook de eerste stappen naar de juridisering van de externe rechtspositie gezet door de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling die de wet Lejeune vervangt. Dat heeft dan aanleiding gegeven tot de oprichting van de Commissies voor voorwaardelijke vrijstelling, waar ik dan in de eerste lichting ben meegaan.

Kristel: En dan begint de periode dat je lid was van de Commissie VI van Brussel, hè?

Rudy: Ja, dat was met Freddy Pieters als voorzitter, Monique Lambrechts als assessor en Sara Goossens, die later directeur is geworden van het justitiehuis in Gent, als secretaris. Ik heb dat wel maar gedaan van januari 1999 tot en met mei 2000, dus slechts zestien maanden. Dat was echt wel vernieuwend, hè. Ik was vroeger ook actief in de personeelscolleges oude stijl en had veel overleg met de OBE en de psychologisch assistenten in Sint-Gillis in het oude systeem. Ik vond het wel interessant om op die manier terug klant te worden van mijn eigen systeem en te verhuizen van leverancier naar ontvanger van dossiers, waarover ik dan in de Commissie moest beslissen. Ik heb trouwens een paar keer geswitched tussen binnen- en buitendienst. De VI-Commissie was er een van, het personeelsbeleid was er een van en het publiek-private management was er een van. Die position switches zijn wel interessant geweest omdat je telkens ook de referentie- en denkkaders van die context meeneemt en dan neem je ervaringen van de twee invalshoeken mee.

Kristel: En jullie waren toen echt wel pioniers, hè? De VI-Commissies waren bovendien een van de eerste verwezenlijkingen van de Oriëntatienota van minister De Clerck.

Rudy: Ja, in die zin was dat inderdaad ook wel een spannende periode, want het waren ook de hoogdagen van het Dutroux-dossier in 1998.

Kristel: Hoe kijk je nu terug op die korte periode?

Rudy: De Commissie werkte als een echt team, iedereen die daar rond de tafel zat, met inbegrip van het Openbaar Ministerie, en op een bepaalde manier zelfs met de advocaat van de gedetineerde. Dat was een equipe die vertrok vanuit het doel om tot een VI-beslissing te komen. Wat is de meest efficiënte weg daar naartoe? Dus we streven dat na. En dan had je een debat. Het was interessant voor mij om met een magistraat met jaren ervaring als procureur te babbelen, en een collega van de PSD. Sara, ook al was dat een startersbaan, had toen veel pertinente vragen. En de procureur, die gedroeg zich absoluut niet als een klassieke procureur, in de zin van ‘pleiten tegen’, maar veel meer in de zin van ‘meedenken over’. Dat was een heel frisse situatie en voor mij ook de eerste keer dat het slachtoffer in beeld kwam. Tot dan had ik altijd in de gevangenis gewerkt met daders, en was ik ergens blind voor alles wat niet rond die dader zelf draait. Die triade van het belang van de samenleving, de slachtoffers en de dader, dat heb ik daar heel sterk aan den lijve ondervonden, terwijl vanuit een gevangenis de dossieropbouw quasi exclusief gebeurde op basis van het belang van de gedetineerde. Het belang van de samenleving, dat was al helemaal abstract. Dat is zelfs tot op de dag vandaag niet zo evident. Ik heb nog tijdens mijn mandaat als DG discussies gehad met directeurs die vonden dat zij geen enkele betrokkenheid hadden op de externe veiligheid, en dat zij zich alleen maar moesten bezighouden met interne veiligheid, wat natuurlijk niet vol te houden is.

Kristel: De Commissies VI moesten geen beslissingen nemen over de andere strafuitvoeringsmodaliteiten, hè?

Rudy: Dat was inderdaad exclusief over de VI. Dat was een plezante tijd, maar op bepaald moment ook wel spannend, want je moest daar met twee administraties werken. Eentje die de macht had verloren, de Dienst Individueel Gevallen, moest al die dossiers overdragen aan die Commissie, en de Dienst Justitiehuizen, die de dossiers moesten opvolgen en die voor de eerste keer extern gecontroleerd werden op die opvolging. Dat waren toch wel twee spanningsvelden, en is niet zonder slag of stoot gegaan. Er zijn op basis van concrete dossiers wel eens incidenten gebeurd, waarbij er werd gesteld dat de opvolging niet paste bij de zwaarte van het concrete dossier. Het was toch een cultuurshock of cultuurverandering die niet altijd even gemakkelijk was.

Kristel: Maar je bent er niet lang gebleven omdat je een andere opportuniteit kreeg.

Rudy
: Ik werd gevraagd door toenmalig directeur-generaal Van Belle om hoofd te worden van de personeelsdienst. Het toenmalige diensthoofd moest daar om de ene of andere reden dringend weg en hij had blijkbaar onthouden dat ik in Sint-Gillis heel veel met personeelsmanagement bezig geweest was. Ik denk dat ik, naast Luc Stas, een van de pioniers ben van het managerieel denken en expliciet rond management van onze bewakers ben beginnen werken. Van Belle had dat onthouden. Zijn idee was om aan het hoofd van die personeelsdienst iemand te zetten die de buitendiensten kent. Ik was ook het eerste diensthoofd op de centrale diensten die vanuit de gevangenis kwam. Voordien was dat een heel impermeabel systeem van silo’s: mensen van de binnendienst en mensen van de buitendiensten. Dat waren twee aparte werelden. Soms werd er al een keer iemand van een gevangenis naar Brussel gestuurd, maar dan eerder om er in de gevangenis vanaf te zijn dan als een expert. En ik was daar de eerste die daar leiding kwam geven over hun dienst. Dat waren ook wel spannende tijden. Alleen al omdat niet iedereen mij daar met open armen ontving. 

Kristel: Ja, het woord ‘managerieel’ blijft toch een vieze weerklank hebben voor heel veel mensen, hè?

Rudy: Ja, terwijl het voor mij alleen maar de switch is van een impliciet naar een meer expliciet personeelsbeleid, met doelstellingen, en niet altijd meer prestatiegericht is. Ik heb de personeelsequipe van de bewaking van Sint-Gillis gereorganiseerd om van een unitaire structuur naar een teamstructuur te gaan, om dingen te doen met gedetineerdenprofielen. En uiteraard ben ik het eens met de vakbonden als ze zeggen dat als de werkomstandigheden van het personeel niet verbeteren, de detentieomstandigheden achteruitgaan. Dat is absoluut zo. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar dat moet je managen. Ik weet dat dat woord niet graag gehoord wordt, maar je kunt niet niet-managen.

Kristel: Hoe lang ben je op de personeelsdienst gebleven?

Rudy: Van juli 2000 tot april 2006. Waar ik het meest mee bezig geweest ben naast het beheer van het statuut van het personeel was de selectie en rekrutering, de ganse Copernicushervorming van minister Van Den Bossche. Dat was een hele ambitieuze hervorming van de openbare diensten waarbij Van Den Bossche zei dat de burgers er niet zijn om de ambtenaren te dienen, maar dat ambtenaar is er om de burger of de klant te dienen. Dat was de civil servant-logica die er moest ingebracht worden. Dat was heel veel procesanalyse van de organisatie van de diensten. Allemaal heel erg abstract en de directe toets met het penologische veld was alleen indirect aanwezig, in die zin dat ik in die projecten gewerkt heb met mensen uit de gevangenissen. Mathilde Steenbergen was een van de collega’s die mij toen geholpen heeft in wat men de business process re-engineering (BPR) noemde. Mijn rol toen was breed. Ik heb ook de processen van wat achteraf één directoraat-generaal wetgeving is geworden high level uitgeschreven op basis van een procesanalyse. In de gevangenissen hebben we toen voor het eerst de logistieke processen beschreven, in de betekenis van het woord: personeelsbeheer, economisch beheer en dergelijke. Dat waren daar toen randjobs en de zaakvoerder in de gevangenis was altijd een Chinese vrijwilliger. De zaakvoerder houdt zich bezig met comptabiliteit, het beheer van de technische diensten en de keuken. Het eerste dat ik als zaakvoerder in Sint-Gillis gedaan heb is heel veel overbodig administratief werk afschaffen, waardoor ik in een keer heel veel tijd vrijgemaakt heb. Ik heb beslist om alleen documenten te ondertekenen waarover ik juridische verantwoordelijk was. Ik heb het economisch beheer bekeken om de inkomsten te verhogen om die te kunnen laten terugstromen naar de gevangenis, naar de gedetineerden in de vorm van welzijnsprojecten avant la lettre, zoals culturele, sport- en ontspanningsprojecten. We zijn daar heel creatief in geweest en vanuit de zaakvoerderij was ik minstens evenzeer als de regimedirecteur een drijvende kracht in het ontwikkelen van regimeactiviteiten, maar met de specialiteit dat ik het financiële luik deed, zodat het kon betaald worden. 

In mijn periode op de personeelsdienst werden ook een paar nieuwe gevangenissen geopend, zoals Ittre, Hasselt en Andenne. En dan moesten er uiteraard enorm veel personeelsselecties georganiseerd worden. Dus ja, het penologische was toen minder aanwezig.

Kristel: Waar kwam je terecht na 2006?

Rudy: Ik ben achtereenvolgens directeur in de gevangenis van Vorst geweest en in 2009 ben ik naar de Dendermonde gegaan als inrichtingshoofd. Ik ben daar gebleven tot 2014.

Daarna ben ik terug naar de centrale diensten in Brussel gegaan waar ik me met twee dingen heb beziggehouden. De veiligheidsprocessen moesten herzien worden, want dat was een periode dat er hele zware incidenten met ontvluchtingen met gijzeling waren gebeurd in een aantal gevangenissen. Men is in paniek geslagen en al de veiligheidsprocedures in de gevangenissen zijn herzien en herschreven in die periode. Ik heb dat overgenomen van Dirk Van Den Bogaert. In het begin was dat een eenpersoonsdienst, de cel publiek privaat management. Toen ik in Dendermonde zat ben ik ook nog projectleider geweest van de gevangenis van Beveren in de bouwfase. In de exploitatiefase is Els Van Herck gekomen. In die periode heb ik mij verdiept in alles wat met publiek – privaat management (PPS) te maken had. Dat was uitermate boeiend omdat dat terug een gans andere invalshoek was om naar dingen te kijken. Als een directeur in publiek-privaat management, zoals in Dendermonde, Haren, Beveren, Leuze en Marche, beslissingen moet nemen, was de eerste vraag die men zich moesten stellen: hoe staat dit beschreven in het contract? Dat was een hele cultuurshock natuurlijk. Ik vond dat interessant om twee redenen. Contractueel denken is toch weer een andere manier om naar dingen te kijken en nog meer rond concrete objectieven. Wat wil ik echt realiseren? En niet alleen zomaar elke dag wat improviseren. Maar het tweede aspect, contractmanagement, want het gaat om heel veel geld, vind ik een heel legitiem aspect in gans het debat dat we ook vandaag zouden moeten voeren en de crisis waarin het gevangeniswezen nu zit. Men moet naar zijn organisatie ook durven kijken vanuit de vraag: ben ik in eer en geweten de mening toegedaan dat we ons geld juist besteden? En we moeten de budgetten misschien niet verhogen, maar zorgen dat personeel minder werk heeft. Onder minder werken moet wel verstaan worden intensiever werken met minder gedetineerden, hè. Middelen zijn altijd beperkt, nooit oneindig, ook de capaciteit niet. Hoeveel capaciteit meent dit land nodig te hebben om haar gedetineerden in correcte omstandigheden op te sluiten? Daar moeten we hoe dan ook knopen durven over doorhakken. En dan vind ik de economische benadering van de kost van het systeem aan het land legitiem. Zeker als iedereen blijft zeggen dat het niet werkt en de gedetineerden daar slechter uit komen dan als ze binnen zijn gegaan. Ja, dan moet je zeker en vast die vraag stellen of we de middelen wel goed inzetten. Vandaag moet het geld dat we hebben, ingezet worden voor te veel gedetineerden, die we beter niet zouden hebben.

Dat is die bewustwording, hè. Dat heb ik op de personeelsdienst al geleerd, want daar kreeg ik natuurlijk van veel gevangenissen de vraag voor extra personeel, en dat kost extra geld. Je moet dat wel verantwoorden, en je moet dat ook kunnen verwerven en je afvragen of het wel echt nodig is.

En met de crisis zoals we ze nu meemaken wordt er heel snel meegegaan in het debat dat justitie onderinvesteert, maar men kan niet voor justitie in zijn algemeenheid spreken. Als men het debat over de middelen voert dan vermijdt men het debat te voeren waar het echt moet over gaan, nl. over welke mensen we willen opgesloten zien. Je hebt altijd meer te winnen door iemand niet op te sluiten dan hem wél op te sluiten, dus ik probeer eerst te besparen op de opsluitingen. En kijk na die oefening of er nog extra budgettaire middelen nodig zijn.

De oncontroleerbare overbevolking

Toen ik DG was heb ik gekeken hoe onze personeelsstructuur in mekaar zit. Als 80 procent van uw personeel veiligheidspersoneel is, dan verzinnebeeldt dat de visie dat je vooral met veiligheid bezig bent, en bejegening en begeleiding bij wijze van spreken secundair, want moet door de 20 procent van het personeel gedaan worden. Het is die verhouding die mank loopt. De functiedifferentiatie wil dat rechttrekken in de richting van meer met de gedetineerden bezig zijn en zorgen dat je zo zuinig mogelijk bezig bent. Dat is een pleidooi voor minder gevangenissen en minder gedetineerden, hè. Dat is ondergesneeuwd geraakt in heel de discussie over de detentiehuizen. In eerste instantie moeten we zorgen dat er minder mensen worden opgesloten, ook als we mogelijk alleen maar detentiehuizen hebben. Wat nog een ander debat is… We moeten ons durven afvragen of we gelukkig zouden zijn met 12.000 gedetineerden in detentiehuizen. Ik denk dat we dan nog altijd 3 à 4.000 gedetineerden te veel hebben op dagbasis. Alle reacties op de crisis van vandaag maken een hele grote bocht rond dat fundamentele debat wie wij als samenleving vinden dat in de gevangenis moet zitten.

De perverse gevolgen van de positieve publiciteit rond de omstandigheden in detentiehuizen zou kunnen zijn dat de perceptie ontstaat dat een detentie toch maar een soort internaat is met veel persoonlijke vrijheid en dergelijke meer, en dat bij de rechters de rem aan de onderkant verdwijnt zodat er vorm van net widening aan de onderkant ontstaat. Het is misschien puur anekdotisch, maar we hebben vastgesteld dat bij de opening van de nieuwe gevangenis van Dendermonde, we altijd aan ongeveer 109 beklaagden zaten. Twee-drie weken na de opening van Dendermonde-nieuw zaten er plots 32 beklaagden meer en dat is dan terug gestabiliseerd. Is dit hier geen aanzuigeffect door het feit dat men nu weet dat we een prachtige nieuwe gevangenis hebben met betere detentieomstandigheden en dat men misschien wat minder aarzelt om een aanhoudingsmandaat te geven? Dat is een vaststelling hè, maar je ziet ook andere varianten. Als men de huidige bevolking van Haren en Sint-Gillis optelt dan zitten we al ruim boven de capaciteit van 1.190 die in het masterplan voorzien was in Haren, en die de bevolking van Sint-Gillis, Vorst en Berkendaal moet opvangen. Ik wil geen beschuldigende vinger wijzen, maar wij stellen daar ook weer vast dat de beschikbare capaciteit zich snel opvult.

En dit geldt ook voor de illegalen en de geïnterneerden in de gevangenis. Men zoekt naar oplossingen die uiteindelijk een vorm van transcarceratie zijn. Ik houd hier geen pleidooi dat de geïnterneerden in de gevangenis moeten blijven hè. Maar als er 1000 gesloten plaatsen in een andere instelling worden gecreëerd die je dan geen gevangenis meer noemt, maar een FPC, dan vervalst men het fundamentele debat terug. Hoeveel mensen vinden wij dat we in onze strafrechtketen van hun vrijheid kunnen beroven, zij het als straf, zij het als maatregel?

En dan de illegalen. Ten gronde vind ik ook dat een illegaal die voldaan heeft voor justitie in principe naar een gesloten centrum van illegalen van Dienst Vreemdelingen Zaken (DVZ) moet gaan. Maar dat is het verschuiven van problemen, hè? Want dan moeten ze daar 1000-2000 plaatsen bij creëren onder de noemer van DVZ-FOD Binnenlandse Zaken, FPC Volksgezondheid. Uiteindelijk heb je misschien 16.000 – 17.000 – 18.000 mensen in de strafrechtsketen.

Kristel: Tel daar ook nog maar ET bij.

Rudy: Ja, en ik ben nog zwaar aan het afronden naar beneden denk ik. Ik weet dat het revolutionair is, maar men zou het contingent moeten vastleggen, quota. En dan, als je aan die quota komt: hoe reageer je op een bedreiging van uw quota? In een tijdperk van een daling van de globale criminaliteitscijfers, misschien zijn er meer geweldsdelicten dan vroeger, dat kan best zijn, maar niet in die mate om de discrepantie tussen de criminaliteitscijfers en detentiecijfers te verklaren. Dat is disproportioneel. In andere landen rondom ons, zoals bijvoorbeeld in Nederland en Duitsland, slagen ze er wel in om de criminaliteitscijfers en de detentiecijfers dichter op elkaar te laten aansluiten. Bij ons gaan die compleet andere richtingen uit. Dus ja, dat is een fundamenteel debat. Ik vrees dat daar ook een gemiste kans zit.

In alle eerlijkheid, een van de fundamentele problemen, is onze strafmaten. Het is voornamelijk daarom dat het debat over de voorlopige hechtenis dikwijls een vals debat is. Ik was vorig jaar op een symposium in Nederland waar werd gezegd dat 50% van hun gevangenispopulatie beklaagde is. Als we in België meer dan 30% beklaagden hebben, dan is het kot te klein. Maar de gemiddelde duur van de detentie in Nederland van opsluiting tot vrijstelling is 4,5 maanden, 80 procent van de gedetineerden gaat vrij binnen het jaar. En daar zit natuurlijk het fundamentele verschil. De gemiddelde duur van een voorlopige hechtenis in België is 3,5 maanden. Dus ik ben absoluut vragende partij om iets te doen aan de duur van die voorlopige hechtenis. Het probleem bij ons zit dus niet zozeer bij de instroom denk ik. Ik denk dat we ook maatschappelijk een heel slecht signaal zouden geven op dit moment als we remmen zouden zetten op de mogelijkheid van de onderzoeksrechter om iemand aan te houden. We moeten wel het systeem zo organiseren dat de duur van de voorlopige hechtenis verkort.

Je moet ook ten gronde nadenken over de duur die veroordeelden in de gevangenis verblijven. Daar vrees ik dat het nieuwe Strafwetboek niet echt milderend is qua strafmaten. De opbouw van het Strafwetboek is meer coherent en ik vind dat systeem met categorieën wel goed. Maar je kunt een heel coherente wetgeving hebben die toch nog te repressief is en de premisse van de gevangenisstraf als ultimum remedium te weinig omarmt.

Kristel: Bij de duur van de voorlopige hechtenis komen ook de politiediensten in het vizier. Ik hoor procureur Van Lint zeggen dat zij hun onderzoek moeten kunnen doen. Het parket en de onderzoeksrechters zijn afhankelijk van de snelheid van de werking van de politiediensten. Dus het gaat niet alleen over de justitiële, maar ook over de politionele actoren.

Rudy: Anderzijds, onze personeelsformaties zijn niet zo slecht, hè? Er zijn veel landen die veel minder magistraten hebben per inwoner dan België. Er zijn veel landen die veel minder politieagenten hebben per inwoner dan België en zeker en vast niet meer gevangenispersoneel hebben per gedetineerde dan België. In België zijn er 9.000 of een kleine 10.000 personeelsleden binnen EPI. In Vlaanderen zijn er ook nog 500 voltijdsen vanuit de hulp- en dienstverleningsdiensten actief in de gevangenissen. De cijfers voor Wallonië en Brussel ken ik niet. Dat zal wel minder zijn, maar in feite is dat ook gevangenispersoneel. Dus die cijfers liggen niet zo bijzonder ongunstig. De vraag is: hoe stel je je ploeg samen? Maar dan zal men door de zure appel moeten bijten en mechanismen durven afspreken om een bepaalde capaciteitslimiet niet te overschrijden. Lieven Dupont had daar al een voorstel voor gedaan in zijn proeve van voorontwerp, dat uiteraard gesneuveld is. Er was een hoofdstuk voorzien, waarbij het parlement een wetgevend initiatief kon nemen ter tijdelijke ontvolking van de gevangenis. Dat heeft het niet overleefd, maar we hebben het intussen wel een aantal keren moeten doen, hè. Ik heb het meegemaakt tijdens de coronaperiode met het verlengd penitentiair verlof (VPV). Het is nu terug ingevoerd in de huidige context. Dat is telkens improvisatie en last minute werk. Institutionaliseer dat soort mechanismen toch, zodat dat rendabel kan zijn.

Kristel: Je bedoelt een soort van ventiel als het systeem vol zit?

Rudy: Ik denk dat dat veel eerder op het niveau van de strafuitvoering moet gezocht worden dan op het niveau van de voorhechtenis. Eerder op de uitstroom dan op de instroom.

De keerzijde van de rechtspositionele benadering

Rudy: Door de jaren heen heeft men enorm veel autonomie van de penitentiaire administratie afgenomen. Op dit moment zijn er nog relatief weinig domeinen waarin EPI nog autonoom beslist. Rond de interne rechtspositie uiteraard nog veel, maar als we daar de impact zien van het externe toezichts- en klachtenorgaan en hoe dit zich uiteindelijk ontwikkelt, is dat in sommige gevallen desastreus. Wat externe rechtspositie betreft, vind ik het absoluut een blunder om de beperkte detentie naar de strafuitvoeringsrechtbanken te brengen, en zelfs ook elektronisch toezicht. We kijken ook graag naar Scandinavië. Ik ben in Finland geweest met minister Van Quickenborne en daar beslissen de gevangenisdirecteurs tot plaatsing onder elektronisch toezicht. De gevangenisdirecteurs hebben ook beslissingsmacht gerecupereerd omdat ze konden aantonen dat ze het efficiënter konden doen dan de rechtbank.

Een belangrijke switch is gebeurd met de stopzetting van de commissies en de overheveling van hun bevoegdheden naar de SURBs. Dat heeft het ganse ritueel van de rechtbanklogica binnen gebracht. Ik heb nog een paar zittingen van de SURB in de gevangenis van Dendermonde meegemaakt. Het pleidooi van het parket was voor mij een pleidooi correctioneel 2.0. : ‘gelet op de ernst van de feiten, gelet op dit’, gelet op al dat soort statische dingen die nooit uit het dossier zullen verdwijnen, hè. De feiten blijven twintig jaar later even ernstig als twintig jaar geleden. Dat is in strijd met dynamisch werken. Dit zijn neveneffecten van de rechtbankcultuur, die zijn binnengebracht in een omgeving die dat net niet nodig heeft.

Kristel: Ja, dat is een hele interessant vaststelling. Als niet-jurist / socioloog heb ik ook mijn twijfels over het feit dat alles beter zal zijn als het juridisch geregeld is.

Rudy: Een rechtspositionele benaderingen is geen penologisch paradigma, hè. Dat is een techniek die dat zou moeten ondersteunen. Dat is een andere manier van controleren van evenwichtige machtsverhouding ten opzichte van bepaalde soorten burgers, nl. degenen die van hun vrijheid zijn beroofd. Je moet dat uiteraard procedureel beveiligen, want dat houdt een potentieel risico in op misbruiken. Maar het blijft een instrument voor de uitvoering van een paradigma, en dat paradigma ontbreekt.

Strafuitvoering: doelstellingen en beleid

Ik herinner me dat ik ooit op één van de infosessies met Dupont was, toen hij zijn eerste proef had geschreven. Hij heeft altijd gezegd: ik heb niet de doelstelling VAN de gevangenisstraf beschreven, maar ik heb de doelstellingen BIJ de gevangenisstraf beschreven, nl. werken aan de integratie, detentieschade beperken. Ik ben het hier 1.000 procent mee eens. Alleen, het zou van veel moed getuigen om dat capaciteitsdebat te kunnen provoceren. Ik zie drie historische doelstellingen van de straf: leed aanbrengen, in dit geval van de vrijheid beroven; zorgen dat iemand beter wordt bejegend en begeleid; en zorgen dat de schade hersteld wordt. Op zich vind je daar nauwelijks iets over terug in de Basiswet. En in de Wet op de externe rechtspositie die pretendeert op dezelfde filosofische principes gebaseerd te zijn, vind je daar ook niks over terug, dus op dit moment werken we een beetje paradigmaloos. We hebben wel heel wat doelstellingen, hè? Dat we de reclassering moeten voorbereiden, en we dat ervoor moeten zorgen dat iemand die buiten komt een job en een dak boven zijn hoofd heeft en dat een drugsverslaafde ook kan begeleid worden door een of andere instelling. Dat is natuurlijk allemaal legitiem, maar dat is geen hoger paradigma. Het paradigma van 200 jaar geleden van de eenzame opsluiting was bij wijze van spreken coherenter als paradigma, hoe onwenselijk uiteraard ook. Het paradigma van het sociaal verweer, waar we bij wijze van spreken elke gedetineerde bekijken als iemand die individuele psychologische begeleiding nodig heeft en telkens op dat niveau gaan werken, daar heeft men dan waarschijnlijk overgeïnvesteerd, allez over willen investeren, maar ook niet echt gedaan, hè? Men heeft het resocialisatiemodel afgevoerd omdat het niet werkte, maar men heeft toentertijd nooit de middelen gegeven om het proberen te doen werken. Dus men vindt dan maar terug iets nieuws uit. Maar de rechtspositionele benadering is geen antwoord op de mislukking of de negatieve ervaring. Er is gewoon geen nieuw concept.

Kristel: Maar de idee van de re-integratie wordt toch altijd naar voor geschoven als een belangrijke doelstelling van de gevangenisstraf?

Rudy: Ja maar, en ik weet dat het debat nu erg abstract wordt, zorg eerst dat zo weinig mogelijk mensen desintegreren. Dan moet je ze achteraf niet meer re-integreren. Integratie als technisch, methodisch begrip van, wat moeten we doen opdat iemand de gevangenis kan verlaten? En dan heb je de klassiekers, hè? Zorgen dat men een dak boven het hoofd heeft, zorgen dat men een inkomen heeft, want anders kun je in de maatschappij niet overleven. Dat moet je evident doen. Maar dat re-integratiegerichte verheffen tot een paradigma, is nog iets anders. Wat doe je met de beklaagden trouwens? De Basiswet is vooral voor de veroordeelden geschreven en heel weinig voor de beklaagden, behoudens het feit dat ze zeven keer per week bezoek mogen krijgen en veroordeelden eventueel maar drie keer, wat ik een nutteloos functioneel-organisatorisch onderscheid vind, maar dat geheel terzijde.

Maar dat moet niet de hogere doelstelling zijn. De hogere doelstelling mag ook niet zijn het doen dalen van de bezetting. Het gevangeniswezen beschikt niet over de variabelen of over de invloedssfeer die daar impact zouden kunnen op hebben. De meeste gedetineerden die bij ons binnenkomen, hebben een rugzak vol mislukkingen. Dat die ook al tien keer in een psychiatrisch ziekenhuis gezeten hebben, en al tien keer in een jongereninstelling en al tien keer in begeleiding zijn geweest, en dat dat allemaal mislukt is, dat aanvaardt men. Niemand zegt daarover: die zijn telkens gerecidiveerd. Hoe is het mogelijk dat die psychiatrie niet beter werkt? Hoe kan het dat die instellingen voor jongeren niet beter werken? Waarom werken die therapeutische constructies niet beter? Als ze bij ons binnenkomen, dan wordt dat plots de enige entiteit die toch wel afgerekend wordt op recidive. Ik vind dit intellectueel fundamenteel oneerlijk. Dragen we bij tot het voorkomen van recidive? Dat zouden we zeker en vast moeten doen. Zijn we eigenaar van het recidivecijfer? Nee. Het wordt steeds moeilijker om mensen met een verslavingsproblematiek geplaatst te krijgen? Ondanks de mooie initiatieven die genomen zijn: de afzetmarkt voor al die zaken stuikt in elkaar.

In tijd van de aanslagen heeft de media zo geforceerde gemanipuleerde linken willen leggen. Vermits de terroristen ooit een keer in de gevangenis hebben gezeten, zijn ze daar elkaar misschien een keer tegengekomen en is dat misschien het radicaliseringsmilieu geweest. Die mannen zijn niet geradicaliseerd in de gevangenissen hè, die zijn elders geradicaliseerd. En als je dan drie jaar later een klein artikel leest dat men op veertien dagen radicaliseert via Facebook, dan heb je geen veertien maanden verblijf in gevangenis nodig om te radicaliseren. Er leeft ook de reflex van: als mensen niet opgesloten worden, heeft justitie niet volwaardig gereageerd.

Kristel: Ja, dat is symbolische kracht van de gevangenisstraffen tot op vandaag.

Rudy: De beleidsvoering is daarin meegegaan, hè, met het elektronisch toezicht. We zijn daar 27 jaar geleden mee begonnen, in 1999. Ik herinner mij dat Turtelboom minister van Justitie was en zei: ‘U mag mij afrekenen op de integrale uitvoering van de korte straf’. Ze heeft alle korte straffen mechanistisch doen uitvoeren onder elektronisch toezicht. Ik was niet gelukkig met de beslissing, niet zozeer omdat men dat via ET deed, maar met de afschaffing van de begeleiding. Men kan zich dus de vraag stellen waarom ET dan plots niet meer voldeed en nu alle straffen terug in de gevangenis wil uitvoeren en men niet eerst terug ingezet heeft op die opvolging bij ET. Waarom is ET geen strafuitvoering? En nu gaan we heel veel inspanningen leveren om de strafuitvoeringsrechter zo snel mogelijk de mogelijkheid te geven om toch nog maar meer ET toe te kennen. Ja, dat is een heel bizar verhaal. Eerst afstand doen van ET, want het is geen volwaardige of geloofwaardige strafuitvoering, om vervolgens te zeggen, nu moeten we investeren in ET om aan die hoge bevolking te werken.

Kristel: Dat is toch hetzelfde met het verlengd penitentiair verlof (VPV)? Eerst moeten alle straffen in de gevangenis worden uitgevoerd, om dan initiatieven te nemen om mensen zo snel mogelijk buiten te krijgen.

Rudy: ik kan uiteraard niet tegen het VPV zijn, omdat ik het zelf ook heb meegemaakt. Alleen heeft men niet de gepaste conclusies durven trekken. VPV is geëvalueerd en we hebben aangetoond dat de impact van die invrijheidstelling in de perceptie van het publiek op de maatschappelijke veiligheid onbestaande was. Toentertijd – dat was toen een week in de gevangenis en een week buiten, nu is het van maand op maand – was er een mislukkingspercentage van zeven of acht procent. Acht procent heropsluitingen, waarvan minder dan de helft wegens nieuwe misdrijven en het merendeel wegens het niet naleven van de voorwaarden. Dat is toch iets anders, hè? En een niet-naleving van de voorwaarde, dat kan van banaal tot ernstig zijn, hè. Dat kan gaan over het niet respecteren van tijdstippen en momenten, tot niet naar de therapeut gaan als je een afspraak hebt. Met heel weinig risico’s voor de maatschappelijke veiligheid hebben we mensen heel veel dagen buiten kunnen houden. Als je die ervaring hebt, waarom gebruik je ze dan niet om een systeem te ontwikkelen dat de druk van de ketel kan halen, maar op een permanente en legitieme wijze, eerder dan telkens te moeten wachten op een ultieme crisis. Om dan last minute te moeten zeggen op donderdagavond: ‘vrijdag gaan we de mensen terug in VPV zetten’.

Kristel: We hebben het gehad over jouw ervaring als gevangenisdirecteur en als personeelsdirecteur. Daarna ben je naar het kabinet gegaan.

Rudy: Begin 2016 ben ik nog voor zes maanden terug naar Sint-Gillis gegaan in opdracht van directeur-generaal Hans Meurisse, want Dirk Van Bogaert wou daar per sé weg. De helft van mijn periode in Sint-Gillis, april, mei, juni 2016, was de langdurige staking in de Waalse en Brusselse gevangenissen. In de context van die langdurende staking heeft minister Geens de directeurs van die gevangenissen een aantal keren ontvangen. Ik was daar ook bij als enige Nederlandstalige, want al de anderen waren directeurs van de Waalse gevangenissen. Ik moet daar dan een paar dingen gezegd hebben die zijn blijven hangen, waarop ik op voorspraak van Yves van Den Berghe naar het kabinet ben gegaan om te werken rond het statuut van het personeel. De trigger was natuurlijk de minimale dienstverlening, maar blijkbaar in gesprekken tussen de vakbondsmensen en Geens, waar ik niet bij was, hebben ze ook het statuut van het personeel op tafel gelegd. Het was natuurlijk ook een besparingsregering. Uiteindelijk is er vijf procent bespaard op het personeel en geen tien procent. Er moest anders georganiseerd worden, ‘Anders Werken’ zoals we dat noemden.

Besparingen en ‘Anders Werken’

Kristel: Hoe is die besparing van vijf procent dan gerealiseerd?

Rudy: We hebben per gevangenis een herberekening van de posten gedaan, in functie van wat er moest gebeuren, van de aard van de populatie en van een boel andere variabelen. Wat is het aantal personeelsleden dat men nodig heeft in elke shift om de gevangenis te laten draaien? Dat is à la carte gebeurd en die vijf procent is niet altijd overal genivelleerd geweest. Er zijn gevangenissen die iets meer zullen ingeleverd hebben en een aantal andere iets minder, maar globaal was het vijf procent bewakingspersoneel.

Kristel: En dat anders werken. Waaruit bestond dat dan?

Rudy: Er zijn drie klassieke shiften in de gevangenis: de vroege, de dag en de late.
Men wilde de bezetting van de vroege en de late shiften reduceren, meer personeel in dagshiften zetten om in die periode alle activiteiten te concentreren. Dat was het opzet, want het is een heel moeilijke oefening geweest, omdat je raakt aan het persoonlijke comfort van het personeel. Voornamelijk in Brussel is dat helemaal niet zo kunnen doorgaan vanuit een mobiliteitsargument. Als je tegen de helft van het bewakingspersoneel van Brussel, dat om zes uur moet beginnen, zegt dat ze om acht uur moeten beginnen, dan betekent dat dat ze moeten beginnen tijdens de file-uren. Dus ja, dat zijn op zich allemaal legitieme argumenten die gemaakt hebben dat een op zich begrijpelijk model, met zo weinig mogelijk bezetting op het moment dat er niks gebeurt, nl. de heel vroege en de late uren, en een sterkere bezetting tijdens de dagdiensten, om daar dan al de activiteiten in te plannen, onvolkomen geboren is, waardoor er van het écht anders werken niet veel in huis is gekomen, en dat het voornamelijk minder werken geworden is.

Kristel: En heeft dat ook geleid tot een afname van het aantal activiteiten?

Rudy: Een van de premissen was dat er minstens evenveel activiteiten moesten kunnen doorgaan na als voor de reorganisatie, en dat er niet mocht ingeboet worden op de hulp- en dienstverleningsactiviteiten.

Kristel: En, is dat niet gebeurd?

Rudy: Ik denk dat dat wisselend is en dat men niet in alle gevangenissen dezelfde reflex heeft gehad om heel snel in die oefening ook af te stemmen met de vertegenwoordigers van de diensten van de gefedereerde entiteiten. Want die zijn natuurlijk ook gebonden aan een aantal axioma’s of realiteiten van mensen die ze kunnen inzetten bij bepaalde activiteiten, en die dat kunnen doen op bepaalde uren van een dag en niet op andere uren van een dag. Dat matchte niet overal even goed. Voor mensen van buiten justitie was het om heel veel redenen dikwijls comfortabeler om dingen te doen in de avonduren dan overdag, omdat men overdag andere verplichtingen had, of andere jobs, hè. Lesgevers uit de scholen, ja, die geven les overdag, hè. Ze willen dan soms ook nog wel investeren in avondonderwijs in de gevangenis. Maar als het avondonderwijs gedaan moet zijn om zes – zeven uur, ja, dan maakt men het de facto moeilijk om een offerte te doen. Ik denk dat daar ook het overleg of afstemming van de impact van Anders Werken met de diensten van de Gemeenschappen niet optimaal is gebeurd, en daardoor zal men zeker en vast hier en daar op het aanbod hebben moeten inboeten.

Langdurige stakingen en minimale dienstverlening

Kristel: Ik wil graag nog eens terugkomen op de langdurige staking die je meemaakte in Sint-Gillis. We zitten vandaag (april 2024) met een aangekondigde langdurige staking. Wat is jouw ervaring als gevangenisdirecteur? Hebben jullie toen het leger gehad in de gevangenis?

Rudy: Ja. Tot de aan de komst van het leger was dat echt onmenselijk. Ik heb daar huilende familieleden aan de telefoon gehad waar je niks zinnigs kunt tegen zeggen over de duur van de staking. Dat was een historische staking qua duur. Er was ook heel veel intimidatie op straat naar diegenen die nog wel wilden komen werken, maar ook in het algemeen. Stakers hebben toen een toer gedaan voor alle gevangenissen, en lieten bommetjes ontploffen met heel veel geluidsoverlast. Na de wet van 2019 zijn er nog heel veel stakingen geweest, maar de drang om piketten te zetten is enorm verminderd. Dat was een van de impliciete engagementen in de context van de wet van 2019 op de minimale dienstverlening. Waarom mocht er gedurende die eerste 48 uur niet opgevorderd worden? Omdat de vakbonden beweerden dat er naar hun beleving bij korte stakingen voldoende personeel zou zijn dat altijd vrijwillig die minimale dienst zou doen, en dat ze ook geen initiatieven zouden nemen om heel actief piketten voor de gevangenisdeuren te zetten om het personeel te beletten om binnen te komen, wat tijdens de stakingen van 2016 absoluut wel gebeurd is. Daar moest je echt spek met eieren eten en u goed beschermen om te durven binnenkomen. Toen is heel veel personeel geblokkeerd en geïntimideerd om niet te binnen te komen. Dat is gestopt na de wet van 2019. Er is de toegift van de minister geweest, dat men zich bij wijze spreken garant zou stellen – wat een groot woord is – om de eerste 48 uren niet op te vorderen. Maar men heeft wel de mogelijkheid voorzien in de wet om het te doen, mocht de praktijk de belofte niet waarmaken. En het enige dat de huidige minister nu doet vandaag is in feite de wet van 2019 verder uitvoeren. Punt aan de lijn. Gans de discussie over de beperking van het stakingsrecht is beslecht in 2019.

We hebben diverse evaluaties gedaan rond het respecteren van de minimumplannen van de gevangenissen tijdens de stakingen en die evaluaties waren altijd negatief: in te veel gevallen bereiken we dat minimum personeelsbestand niet en wordt de minimale dienstverlening dus niet gegarandeerd. We bleven maar commentaren krijgen vanuit de Commissies van Toezicht, vanuit de Centrale Toezichtsraad en vanuit Europa dat de minimale dienstverlening dode letter bleef. De politie werd kwader en kwader over het aantal manuren ze per jaar moest investeren in ondersteuning van de gevangenissen. Dat is de realiteit dus.

En wanneer stap je als minister van Justitie naar de vakbonden om te zeggen: in 2019 was er het engagement dat opvordering niet nodig zou zijn omdat er altijd voldoende personeel zou zijn voor de minimale diensten tijdens de eerste 48 uur. Nu blijkt uit evaluaties dat dat niet zo is. Artikel 20 activeren, dat zegt dat bij Koninklijk Besluit opvordering ook kan voor korte stakingen, had al enkele jaren geleden kunnen beslist zijn, en door gans deze legislatuur heen kunnen beslist zijn. Maar dat komt dan altijd in het vaarwater van de conjunctuur van het overleg op dat moment, en de appreciatie van welk moment al dan niet geschikt is.

Kristel: Was de wet van 2019 uw grootste verwezenlijking tijdens uw kabinetsperiode?

Rudy: Inderdaad, buiten een aantal andere dossiers waarin moest beslist worden natuurlijk. Het was ook het moment van de aanslagen in 2016, waar er vooral gewerkt is rond de samenwerking met de veiligheids- en inlichtingendiensten rond die nieuwe categorie van gedetineerden. Maar inzake de wet van 2019 heeft de minister in overleg met mij beslist dat alleen een wet over de minimale dienstverlening niet productief zou zijn. Daarom hebben we er een ruimer project van gemaakt, dat in de perceptie een negatief hoofdstuk heeft, maar ook een aantal hoofdstukken met positieve constructieve boodschappen, zoals het bij wet oprichten van een penitentiaire opleidingsdienst en kwalitatieve effecten van het personeelskader inschrijven. Daar is later de functiedifferentiatie op geënt. Over een paar artikelen is discussie geweest met de vakbonden. Het woord inspectie horen zij niet graag en ook het koppelen van opleiding en carrière was moeilijker voor de vakbond. Maar dat is wel in de wet gekomen, weliswaar in de formule dat het kan gekoppeld worden. De ambitie was te zeggen dat het slagen in de opleiding verplicht zou zijn. Syndicaal is dat niet gepasseerd, maar het zal er wel komen via de uitvoeringsbesluiten.

Kristel: Waarom is er zo veel weerstand tegen het moeten slagen voor een opleiding om de job van penitentiair beambte te kunnen uitoefenen? Dat lijkt toch een logische vereiste?

Rudy: Dat heeft met verschillende dingen te maken. Ten eerste met een cultuur van wantrouwen. En we hebben het al zo moeilijk om personeel te vinden. Het personeel wil ook wel getraind personeel, maar als we ze opleiden en aantonen dat ze niet geschikt zijn, worden ze toch in dienst gehouden omdat de stoelen moeten gevuld worden. Dat is een heel moeilijk debat…

We worstelen voortdurend met die conflicterende belangen waar we geen consensus over krijgen. Men wil meer collega’s, men wil ze snel, ze zouden ook al moeten opgeleid zijn, maar als we ze aanwerven en we sturen ze eerst naar de opleiding, dan is men kwaad, want dan zijn ze op papier aangeworven, maar nog niet de werkvloer. Ik ben het ermee eens dat je in een basisopleiding moet slagen en dat dat moet gelden voor alle personeelscategorieën. En, dat is een derde factor die het debat mee beïnvloedt, en dat heb ik ook bewaakt tijdens de ganse redactie van die wet: het was geen wet alleen voor penitentiaire beambten hè, maar voor het ganse gevangenispersoneel. Dus bij elk artikel, bij elke bepaling die ik voorgesteld heb aan de minister, heb ik expliciet gekeken hoe zich dat vertaalt naar andere personeelscategorieën.

Kristel: Tot wanneer heb je op het kabinet justitie gewerkt?

Rudy: Tot oktober 2018, dus in totaal twee jaar en vier maanden. In die periode zijn ook de transitiehuizen ingevoerd, hè. Kleinschaligheid associeert men met de huidige legislatuur, maar het is gestart onder de vorige, met de transitiehuizen als eerste variant van infrastructurele, kleinschaligheid.

Kristel: Vanaf 15 oktober 2018 ben je dan gestart als directeur-generaal. Heb je hier bewust voor gekozen of ben je daar eerder ingerold? En had je bepaalde ideeën die je wilde realiseren?

Rudy: Dat is dubbel. Ik heb aan de vorige procedures expliciet niet meegedaan, omdat ik me er nog niet klaar voor voelde. Inrollen is misschien niet het goede woord, maar toen ik meedeed aan de selectie was het wel een bewuste keuze en had ik het gevoel voldoende maturiteit te hebben om eraan mee te doen, en dat ik op die manier mijn loopbaan wilde eindigen. Het zou hoe dan ook maar één mandaat zijn gezien mijn leeftijd, want een mandaat is zes jaar en in principe liep mijn mandaat af in oktober 2024.

Kristel: Heb je spijt dat je het hebt gedaan?

Rudy: Nee, Ik heb meer spijt dat het gedaan is, dan had ik het gedaan heb. Ik had één grote ambitie: werken rond cultuur omdat ik vond dat het klimaat in de gevangeniswereld er niet goed aan toe was. Ik heb bij de start van mijn mandaat een interview gegeven aan de juristenkrant, waarin gevraagd werd waarop men mij zou mogen afrekenen als ik stop. Mijn doelstelling was toen dat het aangenamer werken zou worden. Heb ik dat behaald? Overal absoluut niet. Het onvoorspelbare op dat moment was dat ik ben begonnen met heel veel syndicale acties gedurende vijf of zes maanden tegen de wet rond de minimale dienstverlening. Dus het was heel druk. Dat is dan overgegaan in de pandemie. De coronaperiode heeft het systeem ongeveer twee jaar lam gelegd. Na die pandemie, was er een samenloop van alles wat historisch ettelijke keren mis was gelopen, maar alles tesamen. De ongelooflijke moeilijkheid om het personeelskader ingevuld te krijgen wegens de krapte op de arbeidsmarkt, de bevolkingscijfers die terug begonnen te exploderen, want tijdens de pandemie was de gevangenispopulatie gedaald onder de 10.000. Ook de lamentabele staat van heel wat gevangenisgebouwen begon prangender te worden. Het is syndicaal terug erg woelig geworden en het is nooit meer gaan liggen tot de dag van vandaag. Dus de voedingsbodem om strategische innovaties te doen was zwaar belast door die permanente crisissfeer.

Kristel: Denk je dat dat vroeger anders was?

Rudy: Ik heb nooit naast de vorige DG (nvdr, Hans Meurisse) gezeten. Ik weet ook dat hij de job als zeer zwaar ervaren heeft. Hij heeft twee mandaten gedaan en ik heb vanuit de gevangenis aan een aantal projecten van Brussel mogen meewerken, maar ik had toch niet het gevoel dat de organisatie op dat niveau permanent in crisis was. De coronacrisis had ook een hele hoge angstfactor, hè. Andere crisissen zijn crisis van kwaadheid, maar toen was iedereen bang. Men dacht dat de gevangenis een broeihaard van virussen was en dat de lijken met bosjes zouden vallen. We zijn daar heel goed uitgekomen, ten koste van heel veel, ook heel harde, heel moeilijke beslissingen ten aanzien van voornamelijk gedetineerden en hun bezoekers, want ik denk dat die nog het meest last hiervan hadden. Ik heb constant tot op de laatste dag in crisismodus gezeten en ondanks dat houd ik toch een positief gevoel over. We hebben dat ganse concept van die detentiehuizen uitgewerkt en beginnen te realiseren. OK, er zijn er momenteel maar twee, maar ze bestaan wel. En daar zit visie achter. We hebben heel veel geïnvesteerd in het werken aan de doorstroom van gedetineerden in de modaliteiten waar de beslissingen bij ons lagen, zoals uitgaansvergunningen (UV) en penitentiaire verloven (PV). Ik had daar de 80-20-regel voor ogen. Tachtig procent van onze gedetineerden stelt geen gevaar voor de maatschappij, dus in principe moeten we die dossiers klaarkrijgen voor de VI-datum, zoals de wet dat voorschrijft. Spijtig dat de wet van 2006 veranderd is en de verplichting om de dossiers te onderzoeken afgeschaft is. Nu kan dat alleen nog op vraag van de gedetineerde. Iedereen weet hoe gemakkelijk het is om gedetineerden te ontmoedigen om een VI-dossier in te dienen. We hebben daar heel veel detentiedagen geproduceerd vrees ik en we moeten erkennen dat we voor een stuk bijgedragen hebben tot de overbevolking door de traagheid waarmee we zelf beslissingen durven te nemen rond UV en PV en in cascade bij de SURB: als wij traag en aarzelend onze beslissingen nemen, dan doet de SURB hetzelfde. En dan zit je met de situatie dat de helft van de veroordeelden boven de drie jaar strafeinde doet, hè. Alleen de happy few komt vrij op een derde. Vanaf de helft is dat al iets meer. In de realiteit is VI op twee derden veel eerlijker als gemiddelde, dan wat er op papier door de wet voorzien wordt, nl. een derde. Er is ook een ommeslag geweest bij de DDB om sneller en meer positief te adviseren in het kader van UV en PV.

Kristel: Hoe hebben jullie deze ommeslag gerealiseerd?

Rudy: We hebben onze risk appetite moeten reorganiseren. Sonja Snacken zei ooit dat volgens psychologen niemand onbeschadigd uit een persoonlijkheidsonderzoek komt, en we overinvesteren soms in onderzoek. Hoe meer je onderzoekt hoe meer problemen je vindt. Onze psychosociale sector, net zoals onze gezondheidssector, is georiënteerd op problemen, niet op krachten, niet op talenten, niet op sterktes. Dus hoe meer je in een dossier zoekt, hoe meer problemen je vindt, hoe meer grond je vindt om dingen niet te doen. Dat is niet sneller om sneller te zijn, en soepeler om soepeler te zijn, hè. Het was meer een terugkeer naar de echte filosofie van de wet van 2006, die van VI en PV feitelijk een pseudorecht heeft gemaakt. Dat is heel belangrijk. De wet zegt zowel voor PV als voor VI dat de de gedetineerde veroordeelde VI krijgt, terwijl bij BD en ET kan. Dus als we het woord gunst nog willen gebruiken – waar ik het intellectueel moeilijk mee heb- zou je kunnen zeggen dat er nog meer gunstniveau op die regimes zit dan op VI en PV, want dat zouden in principe standaardrechten moeten zijn en BD en ET enkel voorzien als VI toch nog niet kan. In te veel strafuitvoeringsrechtbanken zijn BD en ET gedegenereerd tot een verplicht traject. En ja, de wet insinueert natuurlijk die progressiviteit doordat de toelaatbaarheid voor die andere modaliteiten voorafgaand aan de VI staan. Ook mentaal, hè? Want Ik heb iemand gehad die een periodieke UV vroeg met strafeinde in 2040. Als je dat in 2022 of 2023 op uw tafel krijgt, dan verschiet je wel even, want dat is nog ver weg. Anderzijds, en dan wil ik heel graag legalist zijn, als de wet zegt dat hij in de tijdsvoorwaarden is, dan is hij wel in de tijdsvoorwaarden, hè. En dan is het niet de schrik en de perceptie van ‘2040, dat is toch nog ver weg’ die mag spelen Ja, 2040 is ver weg, maar de wet dat zegt niet dat men geen VI geeft omdat het nog te ver weg is. De wet zegt gewoon: als er geen indicaties zijn moet je het geven.

Dus ik heb die mentaliteit er wat meer proberen in te krijgen, in eerste instantie bij de DDB. Dat gaat natuurlijk aan een heel traag tempo. Maar de eerste remmende factor zit natuurlijk bij de lokale PSD en de lokale directies. Beïnvloeding en overleg gebeuren via de regionale directeurs voor de sensibilisering om anders naar dossiers te kijken. We zijn niet meer verplicht om elk dossier voor te leggen op toelaatbaarheid, zoals in de originele versie van de wet van 2006 staat. Ook het personeelskader van de PSD is niet opgevuld, waardoor er vertraging ontstaat.

Maar ik denk dat die trend wel is gezet en die kentering ingezet. Mijn ambitie was om in cascade ook invloed te hebben op de beslissingsprocessen van de SURB. En we zien de laatste twee, drie jaar dat het aantal strafeindes niet meer stijgt, maar terug daalt. Ik hoop de pretentie te mogen hebben dat dat onder andere te maken heeft met het feit dat wij hier hebben op ingezet. We hebben een heel goede tactische invulling gegeven aan de periodiciteit van de UVs. De wet zegt niets over periodiciteit van de UVs, hè. De wet maakt een onderscheid tussen de occasionele UVs, die bijvoorbeeld te maken hebben met een huwelijk of overlijden en dat soort concrete zaken en de periodieke UVs in de kader van de re-integratie. Die periodiciteit is nooit omschreven in de wet. We zijn verder gegaan in het interpreteren van die periodiciteit, en durven aan bepaalde veroordeelden een contingent van 20 UVs geven om bijvoorbeeld gedurende een maand een stage in een bedrijf te kunnen afwerken, in de hoop dat hij dan kan aangeworven worden. Natuurlijk is dat een onvolkomen piste, want als die stage lukt, dan moet dat dossier toch nog naar de SURB. Ofwel voor een BD of een ET. Maar dan onderbreek je dat parcours natuurlijk. Vandaar dat ik er bij de minister nog voor gepleit heb om BD en ET als instrument terug aan de gevangenissen te geven. Het zit nog altijd in het woord he: het is detentie. Waarom moet men dat dan aan een SURB geven? Men had dat historisch gezien nooit moeten doen. Uiteraard was het parket-generaal daar woest over of minstens not amused dat we dat hebben durven vragen. Spijtig genoeg is deze mogelijk piste naar mijn gevoel te snel afgevoerd. Maar dat zou de consequentie zijn van de acties die we al hadden genomen om gedetineerden sneller toe te leiden naar reële tewerkstelling- en opleidingsmogelijkheden en om dat te kunnen finaliseren door een omzetting in minstens een BD in afwachting van de VI, die dan bij de SURB blijft. Vandaag is dat anders.

Mijn gevoel nu is dat ik heel veel werven heb gedaan, zoals de functiedifferentiatie en de nieuwe organisatie van de opleiding. Voor alle artikelen in de wet van 2019 zijn ofwel uitvoeringsbesluiten genomen of lagen de ontwerpen klaar op het moment dat ik vertrok. Dat is iets sneller dan bij de wetten van 2005 en 2006. Rond al die zaken is materiaal klaar in theorie, en lopende zaken zal misschien wat moeilijk doen. Maar in principe had de wet van 2019 voor 2024 integraal in uitvoering kunnen geweest zijn. Nu zal het december 2025 zijn. Als ik dat niet allemaal in gang had kunnen zetten had ik niet met voldoening kunnen stoppen. En of ik nu vandaag stop of in oktober van dit jaar, aan het einde van mijn mandaat, ik zal toch hetzelfde gevoel erbij hebben.

Voornaamste realisaties: over nieuwe gevangenissen, digitalisering, nieuwe beleidslijnen en onderzoek

Kristel: Je hebt dus toch wel een aantal zaken kunnen realiseren of minstens opstarten, hè? Is dat al een begin van antwoord op de vraag waar je het meest fier op bent?

Rudy: Ik ben minstens bij het planten van heel veel zaden betrokken geweest, zo niet de sturende kracht geweest. Misschien is niet alles gelukt, of nog niet ver genoeg geëvolueerd, maar ik ben fier op het concept dat we neergezet hebben rond die functiedifferentiatie van detentiebegeleiders versus veiligheidsassistenten. Waar het bestaat, werkt het. In Haren, wat toch een problematische gevangenis is, zijn de lokale afgevaardigden van de vakbonden nu de grootste verdedigers. Ook het op een andere manier naar dossiers kijken door de DDB is voor mij een belangrijke realisatie. Dat is nog niet zichtbaar, maar ik heb ook een impact gehad op toekomstige infrastructuurprojecten die er nu nog niet zijn, maar de gevangenissen van Leopoldsburg en Vresse zullen qua infrastructuur nog meer vernieuwend zijn.

Kristel : Is dat al beslist?

Rudy: Ja, die bestekken zijn er. In Leopoldsburg zijn er problemen met vergunningen, maar de lastenboeken zijn gepubliceerd.

Kristel: Voor welk soort gevangenissen is er gegaan?

Rudy: Terug gevangenissen van 312 plaatsen, dat zijn premisses die vastgelegd zijn voor mijn tijd. Ik ben daar a priori ook niet zo tegen. Ik heb een gedifferentieerdere visie op kleinschaligheid dan alleen maar detentiehuizen of transitiehuizen. Wij gaan verder met leefeenheden, maar binnen de gevangenis ook een beetje een copy paste van het FPC Antwerpen, ook met gedifferentieerde beveiligingsniveaus, dus niet met gans de gevangenis op een hoog beveiligingsniveau, maar ook met medium en low security. En er zal meer geïnvesteerd worden in begeleiding. Haren blijft materieel en structureel een hoogbeveiligde inrichting. Dat is in principe in Leopoldsburg niet de bedoeling.

We hadden een aantal aanpassingen aan de Basiswet voorbereid, onder andere de kwalificatie van de gevangenissen, om in de plaats van met open, gesloten en halfopen gevangenissen te werken, te werken op basis van high security, mid security en low security. Dat betekent dat je andere materialen gebruikt, andere of lichtere technieken en lichtere eisen stelt aan bepaalde stukken van het gebouw. Ons idee is om vier veiligheidsniveaus te introduceren. Het hoogste veiligheidsniveau is bijvoorbeeld Haren. En dan drie lagere niveaus, waarvan het laagste niveau in feite overeenstemt met het niveau van de detentiehuizen. De nieuwe gevangenis van Antwerpen is nog altijd high security, en dateert nog vanuit een ander tijdperk, hè? Dendermonde uiteraard ook, deze dateert uit het tijdperk Beveren.

Kristel: Dus je hebt wel wat om met tevredenheid op terug te kijken.

Rudy: Op centraal niveau ben ik fier op de oprichting van de R&D-dienst, de investeringen die we gedaan hebben in data-analyse om het beleid te kunnen ondersteunen en te voeden en vanuit die cel ook de contacten met externe onderzoekers en academici van het NICC te hervaloriseren. Ik had er wel schrik voor dat, toen ik met dat idee kwam in een periode van crisis en heel zware werkbelasting, men geen dienst zou willen oprichten voor mensen die het comfort hebben om te mogen nadenken, en niet meer dag in dag uit in de modder te moeten staan. Maar heel snel is door de kwaliteit van de producten die de R&D-cel en de data-analisten afleveren de meerwaarde ervan ontdekt, zowel op de diensten van het centraal bestuur als in de gevangenissen. Men denkt nu eerder van hoe die cel te versterken om evidence based of wetenschappelijk ondersteund te werken. Als ik op een symposium over LGTBQI+ hoor zeggen dat de onderrichting – geen instructie – die wij hebben uitgewerkt rond hoe om te gaan met transgenders in de gevangenissen revolutionair is op Europees niveau, dan ben ik content dat ik Tom van Wynsbergen, die deze onderrichting heeft geschreven, de tijd heb kunnen geven. Hij heeft Unia en een aantal andere diensten die met discriminatie en racisme en aanverwanten te maken hebben geconsulteerd om input te krijgen. In die zin is dat ook geen klassieke instructie met een checklist, maar is het veel meer een narratief met krijtlijnen voor een attitude. Op die manier hebben we ook onze suïcide-aanpak herschreven. Daar zitten natuurlijk wel nog een paar checklists in, want als er een suïcidepoging is moet er gerapporteerd worden. In plaats van de klassieke instructie of operationele vertaling van een wet, is er veel meer ingezet op een attitudevertaling. Dus ook in moeilijke tijden hebben we toch die stappen kunnen zetten. Concreet ga ik daar de vruchten wel niet meer van plukken.

Kristel: Er is toch ook heel wat gerealiseerd op vlak van digitalisering?

Rudy: Juist. We zijn bezig met de uitrol van het dienstenplatform Just from Cell in de gevangenissen. In principe zou het tegen eind 2024 – begin 2025 in alle gevangenissen moeten geïmplementeerd zijn. Dat zal wel voeten in de aarde hebben omdat het technisch gezien niet evident is in meerpersoonscellen. Het wordt een belangrijk communicatie-instrument met de gedetineerde en het moet zelfs toelaten om vanuit de centrale administratie rechtstreeks met de gedetineerden te communiceren.

Kristel: Dat is dan wel een groot verschil met PrisonCloud.

Rudy: PrisonCloud is een soort stand alone systeem binnen de gevangenis. Hier is er een installatie op centraal niveau van DG EPI die moet toelaten dat men een bericht kan sturen naar alle gedetineerden, zoals: we hebben overmorgen een algemene staking in al onze gevangenissen, dus weet dat dat de dienstverlening kan beïnvloeden. Dat is dan een negatief bericht, maar je kunt ook andere info delen, hè. Dus dat wordt een heel belangrijk communicatie-instrument tussen de gedetineerden en de organisatie op lokaal en centraal vlak. Verder wordt er ook gewerkt aan een vervanger van Sidis Suite. Maar dat project loopt niet goed met de huidige contractant, dus is het mij niet duidelijk of dat zal doorgaan. De opvolger van Sidis Suite moet een open mastersysteem zijn voor het beheer van de dossiers van gedetineerden, dat moet toelaten om ook transversaal en longitudinaal data te verwerken en te gebruiken in beleidscontext. Nu moeten onze analisten met heel veel kunst- en vliegwerk data uit de databank van Sidis Suite halen om bepaalde analyses op te doen. Maar het is relatief beperkt wat er kan gebeuren. Dat gaat voornamelijk over detentieduur in al zijn variëteiten. Maar meer studies in de diepte naar het profiel van gedetineerde zijn niet mogelijk. Het nieuwe systeem zal Just Prison noemen.

Kristel: Dat zijn heel wat werven. En dan ondertussen ook nog overal brandjes blussen. Wat waren de moeilijkste zaken voor u?

Rudy: Er zijn ook dingen niet gelukt. We hebben bijvoorbeeld enorm veel energie gestoken met heel veel mensen in een voorstel van actualisering van de Basiswet, maar dat is op een sisser afgelopen.

Kristel: In welke zin?

Rudy: Dat ging over heel veel dingen, van heel technische correcties tot ook innovatieve zaken. We hebben bijvoorbeeld een hoofdstuk geschreven over de wettelijke basisgrond voor toegang tot internet en de digitale wereld voor gedetineerden.

Kristel: Op welk niveau is dat dan afgeschoten?

Rudy: Daar is geen politieke meerderheid voor gevonden. Er waren ook aanpassingen aan het klachtenrecht. En daar heeft de CTRG – en ik verwijt hen dat niet, dat is hun rol – ongelooflijk zwaar gelobbyd bij de parlementairen om elke aanpassingen aan het klachtenrecht voor gedetineerden te weigeren.

Kristel: Welke aanpassingen hadden jullie voorgesteld?

Rudy: Van alle dingen waar de gevangenis moet voor zorgen zijn er heel strakke timings en deadlines, terwijl dat niet zo is voor de klachteninstanties. Als we een dossier hebben, moet de directeur binnen 48 uur op een klacht reageren om te verantwoorden wat er beslist is. Een klachtencommissie kan er zes maanden over doen om beslissingen te nemen, en dat is geen probleem. We hadden ook voorstellen rond de verstrenging van de ontvankelijkheid, omdat bepaalde dossiers zo evident onontvankelijk zijn. Dat is niet bij alle klachtencommissies, maar er zijn er die altijd toch nog zittingen willen doen, om op een zitting te bevestigen dat het dossier onontvankelijk is. Dat is nutteloze bureaucratische overlast. Dat is de meest fundamentele aanpassing die we hadden voorgesteld, en ik begrijp dat ze daar geen voorstander van zijn, want voor hen is dat een aanfluiting van de Grondwet. Alleen, andere Europese landen hebben blijkbaar andere grondwetten en ander Europees recht.

We hadden het klachtenrecht willen beperken tot de bijzondere veiligheidsregimes. Want wat is het grootste verschil tussen een tuchtmaatregel en veiligheidsmaatregelen? Tuchtmaatregelen zijn individuele maatregelen omwille van een individuele overtreding van een individuele regel van het reglement. ‘U mocht daar niet zijn, u was er. Of, u was op de wandeling, maar je hebt daar ruzie gemaakt, en we sanctioneren u met een week geen wandeling. Punt aan de lijn.’ Een veiligheidsmaatregel vertrekt vanuit een individu, maar met impact op de collectiviteit. Als wij plegers van terroristische aanslagen als meest duidelijk voorbeeld onder veiligheidsmaatregelen zetten, dan is dat minstens evenzeer om de andere gedetineerden te beschermen dan om de bewegingsvrijheid van die gedetineerden te beperken. We zagen dat de jurisprudentie van de klachteninstanties systematisch die veiligheidsregimes verbrak, omdat ze meenden dat de argumentatie onvoldoende geïndividualiseerd was en die collectieve impact is in de wet niet voorzien. Dat is een bepaalde visie op een zaak. Medewerkers zijn met vorig minister van Justitie Van Quickenborne naar Italië geweest en als je dan ziet wat ze daar mogen doen en door Europees recht afgedekt zijn in beperkingen van bepaalde zaken voor de maffialeden… Ik droom er niet van om Italië te kopiëren, maar als ik van mijn Nederlandse collega’s hoor dat daar heel wat gedetineerden slechts een keer per week tien minuten mogen telefoneren en dat alle telefoongesprekken opgenomen worden, waar ik ook niet voor pleit, dan kan dat allemaal in andere Europese landen. Als je in België op dat klachtenrecht wil spelen, dan ontkracht je de Grondwet volgens de Centrale Toezichtsraad. Ik vind dat ongelooflijk tendentieus. Ze hebben héél veel kapotgemaakt met het klachtenrecht. Dat is in te veel gevallen puur activisme.

Kristel: En wat hebben ze dan kapot gemaakt? Wat bedoel je dan precies?

Rudy: De cultuur, allez, ze maken het een directeur onmogelijk om de gevangenis te beheren. De laatste wendingen die ik meegemaakt heb is dat de klacht van een gedetineerde omwille van het feit dat hij op een matras moest slapen ontvankelijk was, want een beslissing van een directeur, of in naam van de directeur. Als men in tijden van overbevolking, waar 200 mensen op de grond liggen, een klacht ontvankelijk verklaart voor een probleem waar die directeur niks kan aan doen… Die mensen moeten ergens liggen, hè. En als er geen bedden zijn, dan zijn er geen bedden meer, hè. Wat moet hij dan zeggen? Dan gaan we een andere gedetineerde moeten nemen die beter in staat is om op een matras te slapen dan degene die klacht heeft neergelegd. Dat kun je niet doen, hè. Er zijn klachten ontvankelijk geweest van een gedetineerde die de individuele wandeling niet menselijk vond. Je kunt dat vinden, hè. Ik heb daar zelfs geen probleem mee. Maar kunnen we de directeur verantwoordelijk stellen voor de infrastructuur die hem gegeven wordt?

Kristel: Wat moet er dan gebeuren als de klacht ontvankelijk wordt verklaard?

Rudy: Dan wordt een zitting georganiseerd om uit te leggen waarom een directeur beslist heeft om die persoon op een matras te laten liggen en niet in een bed. En het einde van het verhaal is dat die gedetineerde op zijn matras blijft liggen. Men dwingt ons om beslissingen van klachteninstanties niet uit te voeren omdat ze onuitvoerbaar zijn. De filosofie van de CTRG en de jurisprudentie start vanuit het principe van het vermoeden van schuld van de directeur, die een verkeerde beslissing genomen heeft, want anders had de gedetineerde zich daar niet over beklaagd. Het vermoeden van onschuld ken ik, maar het vermoeden van schuld van een directeur vind ik een hele bizarre instelling. En dat staat natuurlijk nooit met zoveel woorden op papier, hè. Ik kan dat niet documenteren. Maar bijvoorbeeld, als op een cel van een gedetineerde drugs wordt gevonden en hij ontkent dat, dan zegt men: ‘de man ontkent dat, waarom durf je hem beschuldigen dat dat van hem is?’

De evolutie is nu zelfs dat directeurs de neiging hebben om de regimes strenger te maken omdat strenge regels gemakkelijker te collectiviseren zijn dan individuele faciliteiten. Want vanaf het moment dat een gedetineerde iets doet, zegt een ander dat hij dat ook had gewild. Dan moet de directeur uitleggen waarom dat hij dat de gedetineerde ontzegt. Maar zo maak je een ganse cultuur kapot, hè. We hebben dat signaal vanuit verschillende gevangenissen gekregen. Een van de meest spectaculaire incidenten was met een van de gedetineerden die voor terroristische aanslagen op de speciale beveiligde afdeling in Haren zat. Een advocaat dient een klacht in wegens de plaatsing op die beveiligde afdeling en wint dat, dat was de verwachting. Dus die gedetineerde moest overgeplaatst worden naar een gewone afdeling, tussen de andere gedetineerden. Als het puntje bij paaltje kwam weigerde hij echter, omdat hij vond dat hij goed zat op de afdeling en dat hij daar goed werd bejegend. Er zijn activistische advocaten die echt op jacht gaan naar al dat soort incidentjes om de administratie te bashen. Dat is gewoon een vertrouwenscrisis geworden en een van de moeilijke zaken.

Een ander voorbeeld. In het voorstel staat ook een artikel dat bij afwezigheid van een rechtspositie voor de geïnterneerden de bepalingen van de Basiswet van toepassing zijn op de geïnterneerde. Voor 80- 90 procent van de regels is dat geen probleem, ze hebben recht op bezoek, op briefwisseling en recht op een advocaat, etc. Maar de toepassing van het veiligheidsregime op geïnterneerden is contraproductief omdat een veiligheidsregime niet gefocust is op pathologie, noch op veiligheidsproblemen omwille van een psychopathologie. Dus wij wilden daar een alternatief voor organiseren dat meer impact gaf aan de therapeuten en de psychiater om effectief met het regime te kunnen spelen. Want de psychoticus kan vandaag perfect in staat zijn om te gaan wandelen in groep, maar morgenvroeg denkt hij dat hij Napoleon is en dan houd je hem best weg van de wandeling. De wet laat dat niet toe. De facto schrijven we heel regelmatig ‘deelname aan de collectieve activiteiten in overleg met de zorgequipe’. Dat is al geproblematiseerd geweest door de klachteninstanties omdat dat niet in de wet staat. Op zich is het wel waar dat het er niet in staat, maar het enige alternatief is zware beperkingen opleggen. We hadden de soepelheid willen creëren om in functie van de psychologische toestand vandaag misschien wel bezoek te hebben en morgen niet en omgekeerd. Maar dat mocht niet. Dat is bedoeld om de mensen te helpen, hè. Maar dat wantrouwen altijd. En dat is ook de juridische opstelling ten aanzien van de regel. Alleen de regels zijn voor hen de grote richtlijnen, terwijl vanuit het beheer van een gevangenis het altijd een beetje een afweging is. Maar er is een zeer groot wantrouwen ten aanzien van de mogelijke professionaliteit om op een discretionaire manier met problemen om te gaan.

Kristel: Die juridisering heeft dan toch wel veel extra problemen met zich meegebracht. Men betaalt een zware prijs voor de positieve aspecten.

Rudy: Absoluut. Daarom moeten we ook de SURBs fundamenteel herdenken. De PSD doet een onderzoek, maar de wet voorziet niet in een PSD-advies. De wet voorziet in het advies van de directeur en als hij het nodig vindt kan hij een advies vragen van de PSD. Maar hij kan ook beslissen om het niet te vragen. In een aantal dossiers beslist de directeur ook bij kortgestraften en daar is een grondig PSD-onderzoek disproportioneel. Maar de SURBs willen een PSD-verslag. De wetgever heeft dat zo niet bedoeld, hè. En dat produceert veel nutteloos onderzoek, veel tijdverlies, en die man blijft binnen zitten.

Kristel: Ik wil naar mijn laatste vraag gaan. Wat zijn volgens u de drie meest positieve en de meest negatieve evoluties geweest in uw loopbaan of in de afgelopen 40 jaar?

Rudy: Ik denk aan vier dingen die telkens een positieve en negatieve kant hebben.

Ten eerste, de rechtspositionele evolutie vind ik een absoluut te appreciëren evolutie. Alleen moeten we een paar correcties doen op de ongewenste neveneffecten van juridisering, zodat het formalisme of de procedures het niet halen op de inhoud of de mensen. Het systeem moet menselijk blijven en rekening houden met de dynamiek van mensen die met elkaar moeten leven in gedwongen omstandigheden. En dan bots je vooral heel snel op de grens dat je dat niet organiseert via het opleggen van regels.

Ten tweede, het aanbod van hulp- en dienstverlening in haar globaliteit. Als ik zie wat er begin jaren negentig in de gevangenis maar gebeurde tegenover vandaag is dat op zich een grote sprong vooruit in Vlaanderen alleen al. Er zijn, denk ik, 530 voltijds equivalenten van de Vlaamse gemeenschap actief in de gevangenissen. Dat is een substantieel deel van ons personeelsbestand. Maar de andere kant van de medaille is dat dat gebeurt in een institutioneel complexe situatie, waar je geen eenheid van commando meer hebt. En natuurlijk zijn er de overheden die in autonomie hun eigen beleid moeten voeren en mekaar niet altijd voldoende in consensus vinden en afstemmen op elkaar. Dat is dan een permanente bron van potentiële discussie en in het slechtste geval een bron van conflicten, maar brengt ook een eigen verantwoordelijkheid met zich mee. Die functie van detentiebegeleiders is daar ook een antwoord op. We hebben op het moment dat er een regionalisering van de persoonsgebonden materies is geweest, spontaan en te intuïtief gedacht dat alles wat begeleiden betrof onze taak niet meer was. Dus we hebben dat concept van het begeleiden door gevangenispersoneel terug moeten heruitvinden.

En het derde punt, ja, ik weet dat het een beladen woord is, maar dat is toch het managementdenken als manier om dingen in de gevangenis expliciet te doen en niet alleen nog maar organisch te laten evolueren. Dat geldt voor alle middelen, maar voornamelijk voor het personeelsbeheer. We moeten bewust met personeel bezig zijn in functie van de kerntaken die ze moeten uitvoeren. We zijn daar te weinig mee bezig. Doordat we er weinig structureel mee bezig geweest zijn, is dat de voedingsbodem geweest voor de wij-zij attitude en de conflicten tussen de rechtsposities van de twee kanten, waar voortdurend de rechtspositie van de gedetineerde in balans wordt gelegd met de rechtspositie van het personeel. Dat is een ongunstige evolutie.

Ten vierde vind ik de digitalisering een positieve, onvermijdelijke en op zich niet af te remmen evolutie, maar ook een risicofactor. We moeten erover waken dat we via de invoering van het digitaal platform voor gedetineerden niet op een nieuwe manier gedetineerden meer sociaal gaan isoleren, omdat ze toch de elektronisch de wereld voor zich hebben.

Kristel: Ik had ook nog vragen over uw ervaring met de politiek. Je bent zelf ook participant geweest aan politiek beleid vanuit je werkervaring op een kabinet justitie. Hoe wordt er politiek omgegaan met goede voorstellen? En wat blijft er uiteindelijk van over?

Rudy: Frustratie is een groot woord, hè. Het is een moeilijk thema (lange stilte…). Men durft zich niet te smijten voor de bevolking, men is veel te veel op jacht naar het raakvlak met de publieke opinie. Dat kan tot populisme leiden, maar in bepaalde thema’s moet men zich toch boven het volk durven stellen. Het klinkt wat paternalistisch, maar voor sommige zaken moet je als overheid durven zeggen te denken te weten hoe het moet, en dat het maatschappelijk draagvlak als vertrekpunt niet direct onze eerste bezorgdheid is. Dat draagvlak moet je ontwikkelen door dingen anders te doen, uiteraard. Dat is hoe ik het personeelsbeheer van Sint-Gillis georganiseerd heb indertijd, door de dingen anders te doen en de mensen te laten ervaren dat anders werken aangenamer kan zijn dan werken als voorheen. Dat soort besluiteloosheid gaat altijd wel ten koste van de organisatie. Niet durven keuzes maken leidt tot veel leed in een organisatie. Desnoods maakt men de keuze dat we 20.000 cellen gaan creëren op relatief korte termijn, om 20.000 mensen te kunnen opsluiten op een deftige manier.

Kristel: Dat is het hele moeilijk maar heel duidelijke boodschap.

Rudy: Bij bepaalde zaken moet je het voortouw nemen. Ze proberen op te lossen via het klassieke compromismodel werkt niet altijd. Op een bepaald moment wordt een compromis pervers. Van rode en witte wijn kunnen we nog een drinkbare rosé maken, maar witte of rode wijn met water is geen wijn meer. Men heeft ook de doodstraf durven afschaffen in België. Mochten we hier morgen een referendum over doen, is het niet zeker of de meerderheid van de Belgen niet zou vinden dat dat toch nog een goeie straf zou zijn. Dankzij internationale druk hebben we de doodstraf wel moeten afschaffen, omdat we anders geen mensen meer kregen uitgeleverd. Het was ook een ethische keuze dat de overheid mensen het leven niet wil benemen, wat ze ook uitgespookt hebben. We hebben enorm veel energie moeten steken in het waarborgen van detentieomstandigheden van mensen die moeten uitgeleverd worden aan België. Als we niet kunnen garanderen dat dat in deftige omstandigheden kan gebeuren, dwingt ons dat quasi tot een discriminerend beleid dat iemand, die vanuit een gevangenis in Duitsland wordt overgeleverd, in een betere situatie terechtkomt dan degenen die hier door een Belgisch onderzoeksgerecht worden opgesloten. Je moet garanties geven, hè. Dus wij sturen die dan niet naar Antwerpen, maar naar Beveren, of wij geven soms de opdracht aan de directeur om uitgeleverden op solocellen te zetten. Meer en meer landen, zoals Nederland, Duitsland en Italië, worden dwingender en weigeren uit te leveren als we niet kunnen garanderen dat de detentieomstandigheden beantwoorden aan de Europese normen.

Ik weet niet of het veilig is om dat te zeggen, maar ik heb een posttraumatische stressstoornis overgehouden aan de Copernicus hervorming. De bedoeling was om de openbare diensten te depolitiseren, maar ze zijn vandaag de dag nog nooit zo gepolitiseerd geweest. En ik heb het niet over partijpolitiek. Ik zal me beperken tot justitie. Geen enkele mandaathouder, binnen justitie althans, durft nog een beslissing nemen zonder zich eerst af te vragen wat zijn minister daar zal van denken. Dat is een verzwakking van het principe van de continuïteit van de administratie. Ministers komen en gaan, maar administraties blijven bestaan, hè. Dus als er iemand over coherentie op lange termijn in beleid moet waken, dan is dat de facto de administratie. Trumpiaans zou men zeggen, dat dat de Deep State is. Het is politisering door het feit dat mandaathouders als managers heel veel politieke elementen in hun besluitvormingsproces integreren vooraleer ze durven beslissen. Daaruit volgt dat er heel veel operationele bemoeienis vanuit de kabinetten bestaat. Wij kunnen met deze administratie niet werken? Wij gaan het werk doen. Dat is het slechtste wat men kan doen, hè? Copernicus had het concept van de beleidsvoorbereidende cellen in de schoot van de administraties voorzien, waar ze thuishoren, maar de facto zijn zij de pré-Copernicaanse kabinetten gebleven.

Kristel: Jij hebt toch ook in zo een beleidscel gezeten?

Rudy: Ja, maar ik ben daar ook toegekomen op het moment dat er al heel veel schade was aangericht tussen DG EPI en het kabinet, door de spanningen en door de wederzijdse bemoeienissen. Dat was geen walk in the park, hè.

Kristel: En je ervaringen met de vakbonden waren ook niet evident, hè.

Rudy: Mochten de vakbonden niet bestaan, dan zouden we ze moeten uitvinden. Anderzijds is er een breekpunt geweest sinds de eeuwwisseling, wanneer het overleg tussen de vakbonden weggetrokken is bij de administratie en overgenomen door de opeenvolgende kabinetten, het ene na het andere, ik ga er geen enkel witwassen. Dat is een overleg om macht geworden. Doordat de overheid voortdurend in crisis zat, hebben ze heel veel macht uit handen gegeven aan de vakbonden. En als vakbonden macht gebruiken is het wel omdat ze macht gekregen hebben. Het is aan de overheid om die macht te recupereren en het gezag te herwinnen. Maar men heeft daar te weinig moed voor. De prerogatieven van de vakbonden staan in de wet op het syndicaal statuut en in een uitvoeringsbesluit over de overleg- en onderhandelingsstructuur. Het regime van de gedetineerde is geen onderwerp van syndicaal overleg. Hoe vaak heb ik moeten meemaken dat ik over het regime van gedetineerden moest onderhandelen en overleggen met de vakbonden, terwijl de positie van de overheid in alle simpelheid had moeten geweest zijn: we overleggen niet over het regime van de gedetineerde. Ik heb altijd mijn been stijf gehouden: ‘ik onderhandel niet over afschakelplannen (afbouw van activiteiten van gedetineerden). Punt aan de lijn.’

Kristel: Ja maar ondertussen gaan er in de praktijk heel veel activiteiten niet door, of wordt er heel veel kapot gemaakt.

Rudy: Dat weet ik ook wel, alleen heb ik ook altijd gezegd dat ik niet onderhandel over de activiteiten van de Vlaamse Gemeenschap. Want dan moet men overleggen met de bevoegde minister van de Vlaamse regering, niet met mij. We kunnen alleen een positie nemen en die aanhouden. Ook al weet je dat op het einde de consequenties toch anders zijn dan wat gezegd is.

Kristel : Ja, ja, maar in de Brusselse gevangenissen

Rudy : Ik ben liever consequent in de halsstarrigheid van: ‘met Van De Voorde valt daarover niet te babbelen.’ Dat de uithandengeving van beslissingen rond het regime van de gedetineerden aan het vakbondsoverleg in Brussel gestart is, is een belangrijk historisch gegeven uiteraard. Dat draai je niet zomaar om. Maar we moeten onszelf ook niet ontmoedigen door die feiten te blijven herkauwen.

Ik denk dat wij de problemen moeten oplossen door zaken anders te doen. Als de politiek de problemen, zoals de overbevolking, oplost, dan neem je wapens en munitie weg. De vakbonden gaan dat probleem niet oplossen, hè. Dat is ook hun rol niet.

En in alle eerlijkheid: er zijn andere dingen die urgenter zijn denk ik, zoals de strafuitvoering as such. Het boek van Eric Maes, getiteld ‘Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf’, was intuïtief en onbewust de inspiratie voor mijn opiniestuk over de VI. Mensen worden veroordeeld tot vrijheidsstraffen, die de combinatie zijn van een intramurale en een extramurale fase, alle twee verplicht en alle twee vastgelegd in de tijd, met een ambtshalve VI en ET als een techniek van opvolging. De SURB buigt zich dan over de invulling van de modaliteiten en de opvolging ervan. Het automatisch toekennen verhoogt de rechtszekerheid en we moeten vermijden dat de slachtoffers zich uitspreken over de opportuniteit en dat in de fase van de strafuitvoering het correctioneel proces nog eens wordt overgedaan.

Kristel: En nu écht mijn laatste vraag: wie zijn voor u inspiratiebronnen geweest tijdens uw loopbaan.

Rudy :

Jef Van Wingh, gevangenisdirecteur van Sint-Gillis;

Harry Van Oers, inspecteur-generaal en een ongelooflijke humanist;

Van Belle, die me naar de personeelsdienst heeft gehaald;

Koen Geens, minister van Justitie om mij een kabinetservaring te hebben bezorgd en vertrouwen heeft gegeven bij alles wat ik daar heb mogen doen;

De collega’s op DG EPI en in eerste instantie de collega’s binnen het managementteam van DG EPI, naast vele anderen in de diverse diensten van het DG, zowel centraal als lokaal.

Ik heb veel te weinig tijd gehad voor literatuur, maar Alison Liebling was altijd een belangrijke inspiratiebron.

De redactie van Fatik wenst Rudy Van De Voorde en Kristel Beyens hartelijk te danken voor het delen van deze inzichten en alle geïnvesteerde tijd in het verwerken van dit interview!